Bedrijfsleven en handel worden streng gereguleerd in de Tora

Geschreven door Dayan mr. Drs. R. Evers

Misjpatiem – de civiele en sociale voorschriften – staan centraal in de Tora (Bijbel). Deze diniem – bepalingen – worden verder uitgewerkt in de Misjna – Mondelinge Leer, Talmoed en Sjoelchan Aroech, de Joodse wet. Bij lezing van alle voorschriften valt op hoe oprecht en eerlijk onze wet is. Het beeld van de bedrieglijke Jood – zoals in de `cartoons’ van Julius Streicher en in de Arabische karikaturen – hebben gelukkig niets met de realiteit van de Tora van doen. De regels voor bedrijfsleven en handel werden al meer dan 2000 jaar geleden geredigeerd en luiden als volgt: Men moet heel goed oppassen dat men een ander niet bedriegt. En ieder die een ander bedriegt, of nu de verkoper de klant bedriegt of de klant bedriegt de verkoper, overtreedt een Tora-verbod (Vajikra 25:14): „En wanneer je iets aan iemand verkoopt of van een ander koopt, dan zal de één de ander niet bedriegen.” Dit is de eerste vraag die aan een mens gesteld wordt wanneer hij voor het (Hemelse) gerecht staat: „Ben je eerlijk geweest in je bedrijfsvoering?”. Zoals het verboden is te bedriegen in de handel, zo is het eveneens verboden te bedriegen bij huur en verhuur, aangenomen werk of bij het wisselen van geld.

Wat is oprecht handelen?
Wie oprecht handelt, hoeft niet bang te zijn dat hij bedriegt. Wat bedoel ik daarmee? Als iemand tegen een koper zegt: „Dit artikel heb ik voor zoveel gekocht en zoveel wil ik erop verdienen”. Ook al werd men zelf bedrogen bij de inkoop, daaraan mag men niet het recht ontlenen om anderen te bedriegen. In ieder geval is het toegestaan wanneer hij het zo zegt, want daarmee verklaart hij dat hij zich niet baseert op de waarde van de handelswaar, maar op de som die hij ervoor betaalde. Men mag geen verkeerde schijn wekken. Wie iets te verkopen heeft, mag de koopwaar er niet mooier laten uitzien dan die werkelijk is om er zo anderen mee te bedriegen, bijvoorbeeld door een dier zemelwater te drinken te geven, waardoor het opzet en zijn haren rechtovereind gaan staan, zodat het er dikker uitziet, of door oude voorwerpen te verven, zodat zij er als nieuw uitzien, of iets dergelijks. Het is eveneens verboden een paar slechte vruchten te vermengen met vele goede vruchten, om ze dan als mooie vruchten te verkopen; of een inferieure drank te vermengen met een van betere kwaliteit. Maar als het aan de smaak te proeven valt, is het toegestaan het te vermengen, want de koper kan het zelf vaststellen.

Reclame
Een winkelier mag aan kinderen geroosterde zaden en noten (of snoep) uitdelen om ze te verleiden bij hem te kopen; en hij mag ook goedkoper verkopen dan de anderen, opdat men bij hem zal kopen, en de marktkooplui kunnen hem daarvan niet weerhouden.

Valse maten
Wie te weinig afmeet of afweegt, overtreedt een Tora-verbod (Vajikra 19:35): „Bega geen onrechtmatigheden met lengtematen, gewichten of inhoudsmaten”. De straf voor valse maten en gewichten is zeer zwaar, want voor wie vals gemeten of gewogen heeft, is het onmogelijk zich behoorlijk te verbeteren, want hij kan onmogelijk weten wat en aan wie hij het moet teruggeven wat hij hen te kort deed. Zelfs wanneer men het gestolen bedrag schat en het geschatte bedrag gebruikt voor gemeenschapsdoeleinden, dan wordt dat toch niet beschouwd als behoorlijke inkeer en berouw. Verder staat er geschreven (Devariem 25: 13-15): „Je zult niet in je zak twee verschillende gewichten, een grote en een kleine, houden. Je zult niet in je huis twee verschillende inhoudsmaten, een grote en een kleine, hebben. Een vol en eerlijk gewicht zul je hebben en een volledige en eerlijke inhoudsmaat zul je hebben”. De woorden ‘in je zak’ en ‘in je huis’ lijken overbodig maar de Talmoed heeft dat als volgt verklaard (Bava Batra 89a): De woorden „Je zult niet hebben in je zak” betekent „je zult geen geld in je zak hebben”. Waarom niet? Omdat je „twee verschillende gewichten” gebruikte; De woorden: „Je zult niet in je huis hebben” betekent dat je geen levensonderhoud zult hebben. Waarom niet? Omdat je „twee verschillende gewichten gebruikte”. Maar wanneer je een vol en eerlijk gewicht in huis hebt, zul je geld bezitten. Hetzelfde geldt ook voor een eerlijke en volledige inhoudsmaat: als je dat in huis hebt zul je ook krijgen wat je nodig hebt en in je onderhoud kunnen voorzien: ”Wat moet iemand doen om rijk te worden? Hij doet eerlijk zaken en vraagt erbarmen aan Diegene van wie hij die rijkdom krijgt, zoals er staat (Chaggai 2:8):`Van Mij is het zilver en van Mij is het goud’” (Nidda 70b).

Meer geven
Men moet zelfs verder gaan dan strikt verplicht is. Men moet royaal meten en wegen, zodat er wat meer is (Devariem 25: 15): „een volle en eerlijke inhoudsmaat moet je hebben.” Wat betekent ‘eerlijk’? De Tora leert ons: Wees eerlijk door iets van jezelf te geven (Bava Batra 88b). Men moet meten volgens het plaatselijk gebruik en daar niet van afwijken. Waar het gebruikelijk is een extra volle maat te geven, mag men niet afstrijken, zelfs niet als de klant daarin toestemt om zo minder te hoeven betalen. En waar het gebruikelijk is af te strijken, geeft men geen extra volle maat, zelfs niet als de verkoper erin toestemt en meer vraagt. Want de Tora is streng ten aanzien van vervalste gewichten, opdat er hierdoor niets mis zal gaan. Want iemand anders zou kunnen zien dat men zo afmeet en kunnen denken dat het zo de gewoonte is om af te meten in deze stad. Daarna gaat hij net zo afmeten voor een ander die ook niet weet wat de plaatselijke gewoonte is, en zo ontstaan misverstanden en misleiding.

Toezicht
De leiders van een gemeenschap zijn verplicht om ambtenaren aan te stellen die toezicht houden op de winkels. Zij zijn gemachtigd om iemand, bij wie valse maten of gewichten of een kapotte weegschaal wordt aangetroffen, te beboeten, al naar gelang hun juist lijkt. Niemand mag onvolledige maten in zijn huis of winkel te hebben, zelfs als hij er niet mee afmeet. Wanneer men ze toch in bezit houdt, overtreedt men een verbod van de Tora (Devariem 25: 13-14): „Je zult geen twee verschillende gewrichten, een grote en en kleine, in je zak hebben. Je zult niet twee verschillende inhoudsmaten in je huis hebben, een grote en een kleine.” Men mag zelfs niet een foute inhoudsmaat als urinaal gebruiken, want misschien komt er iemand die niet op de hoogte is en er iets mee meet. Maar als het in die plaats gewoonte is om alleen te meten met een geregistreerde maatbeker, met een geautoriseerd zegel, en deze heeft niet zo’n zegel, dan is het toegestaan het in bezit te houden.

Masieg gewoel
Wie van plan is iets te kopen of te huren, of het nu grond is of roerende goederen zijn, of het van een niet-Jood of van een Jood is, en zij (de koper en de verkoper) zijn het over de prijs al eens geworden, maar voordat de koop gesloten wordt, verkoopt of verhuurt hij het aan een ander, dan wordt hij een slecht mens genoemd. Maar als men het nog niet over de prijs eens is geworden, omdat de verkoper er zoveel voor wil hebben maar de koper er minder voor wil betalen, dan mag een ander het kopen. Het is ook verboden zich in andermans zaken in te dringen bij het huren van huizen van niet-Joden. Wie aan iemand geld geeft om voor hem grond of onroerende zaken te kopen en de gematigde gaat heen en koopt de zaak met zijn (eigen) geld voor zichzelf, dan is hij een oplichter. Als hij het heeft gekocht met het geld van zijn opdrachtgever dan is hij verplicht de gekochte zaak aan hem terug te geven (zie Ch.M. 182: 4).

Woord houden
Als iemand, al is het nog zo’n kleine, aanbetaling op een koop heeft gedaan, of hij heeft er, in het bijzijn van de verkoper, zijn eigen kenmerk op gezet, of de verkoper heeft tegen hem gezegd: ‘merk je aankoop’, ook al is de kooptransactie nog niet volledig afgesloten, dan toch handelt iedereen, die erop terugkomt – koper of verkoper – strijdig met moraal en fatsoen. De terugtrekkende partij kan een `Mi Sjèpara’ krijgen. Dat wil zeggen dat het Beet Dien – de Rabbinale rechtbank – hem zal vervloeken en over of tegen hem zal zeggen: „Wie de generatie van de zondvloed, de generatie van de (Babylonische) spraakverwarring en de generatie van Sedom en Amora, en de Egyptenaren die Hij in de zee geworpen heeft, vergolden heeft, Die zal (ook) vergelden degene, die zijn woord niet gestand doet”. Men hoort zijn woord gestand te doen, ook al heeft men nog geen geld gegeven, heeft men er nog geen merkteken op (het te verhandelen voorwerp) gemaakt en is de koop nog niet volledig gesloten. Wanneer men het over de prijs eens is geworden dan hoort niemand zich meer terug te trekken. Degene, die zich terugtrekt wordt als onbetrouwbaar beschouwd. Men hoort zich aan zijn woord te houden (Tsefanja 3:13): „Wat is overgebleven van het Joodse volk, zal geen onrecht doen, en zij zullen niet liegen (en bedrieglijke taal zal in hun mond niet gevonden worden)”.

Gedachte houden
Wie werkelijk G’dvrezend is, zal zelfs zijn gedachten tot uitvoering brengen. Wanneer men bij zichzelf besloten heeft om een zaak voor een bepaalde prijs te verkopen en de ander weet niets af van die gedachte en biedt nog wat op de prijs toe, dan mag hij alleen maar dat bedrag van hem aannemen dat hij voor zichzelf reeds besloten had, ten einde gestand te doen (Psalm 15: 2): „En die in zijn hart de waarheid spreekt.” Ook de koper, die voor zichzelf reeds de koop voor een bepaald bedrag gesloten had, moet daar niet op terugkomen. En zo moet men al dit soort intermenselijke handelszaken uitvoeren op die manier die men in zijn hart reeds besloten heeft. Als men bijvoorbeeld vast besloten had iemand een gunst te bewijzen dan moet hij het ook doen als het mogelijk is. Voorgaande geldt ook voor een belofte iemand anders een of ander klein geschenk te geven, daar deze erop rekent dat hij het hem zeker zal geven. Wanneer hij erop terugkomt en het hem niet geeft, is dat een vorm van onbetrouwbaarheid. Maar als men zijn belofte niet nakomt bij een groot geschenk, dan is dat geen teken van onbetrouwbaarheid, omdat de ander daar niet op gerekend heeft. Wanneer men belooft zaken te zullen geven, dan moet men dat ook uitvoeren. Het is een verbod van de Tora om iets anders te zeggen dan men denkt (Vajikra 19:36): „Een juiste Efa en een juiste Hien zul je hebben.” Wat wordt er bedoeld met een ‘juiste Hien’, (vraagt de Talmoed in Bava Metsia 49a), is de Hien niet begrepen in de Efa? Echter, jouw ‘ja’ zal een eerlijk ‘ja’ zijn en jouw ‘nee’ een eerlijk ‘nee’ (Hien betekent ook ja). Het voorgaande geldt voor (beloften gedaan aan) een rijk persoon maar wie belooft iets aan een arme te geven, of het een klein of groot geschenk betreft, die kan daarvan volgens de Joodse wet niet meer terugkomen, want zijn toezegging wordt nu beschouwd als een gelofte. Zelfs al heeft hij het slechts in gedachte toegezegd, dan moet hij ook die gedachte gestand doen.

Voorrangsregels
Iemand wil zijn grond of huis verkopen en er komen twee kopers. Beiden bieden dezelfde prijs. Geen van beiden bezit aangrenzende grond. Indien één van beiden in dezelfde stad woont (als de verkoper) en de ander komt uit een andere stad, dan heeft de stadsgenoot voorrang. Wanneer beiden stadsgenoten zijn maar één is een buurman, dan gaat de buurman voor. Maar als de tweede een goede vriend is (van de verkoper) en met de buurman is hij niet zo goed bevriend, dan heeft de vriend voorrang. Is één van hen een vriend en de andere familie, dan gaat de buurman voor. Want er staat geschreven (Misjlee 10:27): „Een goede buur is beter dan een ver familielid.” Maar boven alle andere mensen gaat een familielid voor, behalve een Tora-geleerde, die gaat voor, zelfs boven een bevriende buurman. Maar wanneer één van hen aangrenzende grond heeft, dan gaat hij voor boven alle anderen. Zelfs nadat het bezit aan een ander verkocht is, kan de eigenaar van het aangrenzende bezit de koper zijn geld aanbieden en hem dwingen het bezit aan hem te verkopen. Zelfs als de koper een Tora-geleerde èn buurman èn familie is van de verkoper en de eigenaar van het aangrenzende perceel de Mitsvot veracht en geen relatie heeft met de verkoper, dan nog gaat de aangrenzende eigenaar voor en betaalt hij de koper (slechts) diens aankoopprijs. Deze volgorde van preferentie is ingesteld door de Geleerden om uit te voeren wat er geschreven staat (Devariem 6:18): „En je zult doen wat recht en goed is in de ogen van Hasjeem.”

Verbale misleiding en belediging
Zoals bedrog in de handel verboden is, zo mag men ook met woorden niet bedriegen (Vajikra 25:17): „En laat de een de ander niet bedriegen, heb ontzag voor je G-d”. Dit heeft betrekking op (verbale) misleiding. Verbale misleiding en belediging is ernstiger dan bedrog met geld, want dat laatste kan worden teruggegeven maar het eerste kan niet worden goedgemaakt. Financieel bedrog raakt iemand slechts in zijn bezit terwijl het andere hem persoonlijk treft. Wie het uitschreeuwt (tegen G-d) dat hij beledigd of misleid werd, zal gelijk gehoord worden. Men moet vooral oppassen zijn vrouw niet zodanig te beledigen of haar verdriet aan te doen met zijn woorden, want vrouwen zijn gevoelig van nature. Hasjeem geeft speciaal aandacht aan tranen, want „de poort der tranen sluit nooit”. Hoe bedriegt of krenkt men met woorden? Men mag (bv.) niet tegen zijn naaste zeggen: „Voor hoeveel wil jij mij dit verkopen?” terwijl hij in het geheel niet van plan was het te kopen. Tegen iemand die graan wil kopen, zegt men niet: ga maar naar ‘die en die’, als men weet dat die ander niets te verkopen heeft. Een Ba’al Tesjoeva (spijtoptant) zal men niet aan zijn vroegere overtredingen herinneren. Wanneer iemand door tegenslagen wordt getroffen, G-d verhoede, dan zal men niet zeggen wat Jobs vrienden tegen Job zeiden (Job 4: 6-7): „Is jouw vrees (voor G-d) niet ingegeven door dwaasheid?…Herinner jij je onschuldigen die omkwamen?”. (Zij zeiden dit tegen hem omdat hij onjuist gesproken had over de G-ddelijke voorzienigheid en over G-ds eigenschappen). Men moet niet aan iemand, die daar niet van op de hoogte is, een moeilijke, geleerde vraag stellen, of hem vragen: „Wat denk jij daarvan”, en soortgelijke dingen die iemand in verlegenheid kunnen brengen.

Plicht om in te lichten
Het is verboden iedereen te misleiden, zelfs als dat geen financieel verlies veroorzaakt. Daarom is het verboden om aan een niet-Jood bijvoorbeeld vlees te verkopen van een dier dat een natuurlijke dood gestorven is, wanneer hij veronderstelt dat het naar behoren geslacht is. Wanneer iemand iets verkoopt met een defect, ook al is de prijs in overeenstemming met het defect, dan toch moet hij de koper in ieder geval inlichten betreffende het defect. Dit geldt niet voor een geschenk, want daarbij is geen sprake van misleiding.

Krenkverbod
Wanneer iemand een scheldnaam heeft, ook al is hij eraan gewend en schaamt hij er zich niet voor, dan toch is het verboden hem bij die bijnaam te noemen als het de bedoeling is om hem daarmee beschaamd te maken vanwege het verbod van om te krenken. Men moet een ander niet uitnodigen om te komen eten, wanneer men weet dat die ander niet zal komen eten. Men mag geen geschenk aanbieden wanneer men weet dat men dat niet zal aannemen. Dit geldt voor alle gevallen, waarbij de woorden niet overeenstemmen met de gevoelens: het is verboden de ander te tonen dat men hem acht, terwijl dat niet zijn werkelijke mening is. De woorden moeten steeds in overeenstemming zijn met de gevoelens. Men moet oprecht de waarheid spreken met een zuiver hart (bron: Kitsoer Sjoelchan Aroech, N.I.K.).

©Dayan mr. drs. R. Evers