Het Jodendom doet mee aan het front tegen euthanasie

Geschreven door Dayan mr. Drs. R. Evers

Natuurlijk maakt het jodendom onderdeel uit van het front tegen euthanasie. Joden hechten zeer aan het leven. De filosofie van het jodendom stelt, dat het leven altijd te prefereren is boven de dood. Al het mogelijke moet gedaan worden om het leven te beschermen, te bewaren, in stand te houden en te verlengen. Want het is door G’d geschapen. Alles wat G’d geschapen heeft is waardevol, zowel het stoffelijke als het geestelijke. Tegelijk is er het besef dat de dood bij het leven hoort. Niet wij bepalen de datum van het sterven, maar G’d heeft voor ieder mens een bepaalde tijd van aards leven gekozen.

Zeven stadia
Het stervensproces speelt zich af tussen 30 dagen vóór het werkelijke overlijden en 12 maanden erna. Tijdens het stervensproces worden in 7 fasen de hogere en lagere delen van de ziel losgemaakt van het lichaam. Het uiteindelijke doel is, dat de hogere en lagere delen van de ziel gebundeld worden en opgenomen worden in de Hemel. De zeven fasen van afscheid nemen zijn psychologisch van belang voor de nabestaanden; in de Halacha krijgen de zeven stadia vorm in concrete voorschriften. In de mystieke traditie corresponderen deze fasen met de wijze waarop de ziel zich langzamerhand distantieert van het lichaam.
Het Jodendom gaat uit van een parallellistisch wereldbeeld. Dit betekent, dat alles wat hier op aarde – in psychische of fysieke zin – plaatsvindt een `tegenhanger’ of corresponderende bewe­ging kent in hogere, spirituele werelden. Dit is een leerstuk op zich, maar toegespitst op de zeven afscheidsstadia houdt dit voor de relatie lichaam-ziel het volgende in:

Dertig dagen vóór het overlijden maken de hogere delen van de nesjama (ziel) zich van het lichaam los; het transcendente deel van de ziel verdwijnt naar hoger sferen. Hiermee verdwijnt ook het ‘Tselem Elokiem’, het G’ddelijk beeld, uit de mens.

In de laatste uren voor het verscheiden verdwijnen de laatste resten van de menselijke ziel langzamerhand uit het lichaam.

Het werkelijke sterven. In deze fase aanschouwt de nesjama (ziel) de Sjechiena, de G’ddelijke aanwezigheid; de Zohar (mystiekleer) vertelt hierbij, dat de nefesj – het laagste niveau van de ziel – zich niet van het lichaam losmaakt dan nadat zij de Sjechiena waargenomen heeft. Dit doet een intens verlangen ontstaan om in G’ds nabijheid te vertoeven en dit leidt tot de fysieke dood. Op dit moment begint de eerste rouwfase, Aninoet.

Gedurende drie dagen na de dood blijft er toch nog een vrij sterke band tussen ziel en lichaam. Dit wordt als volgt uitgedrukt: ‘De eerste drie dagen na het sterven blijft de nefesj het lichaam nog zeer nabij, daar zij meent in het lichaam te kunnen terugkeren. Na drie dagen neemt de nefesj waar, dat het lichaam begint te ontbinden – letterlijk: ‘de glans van het gelaat begint te veranderen’ – en neemt zij voorgoed afscheid van het lichaam’. Op grond van dit laatste hebben de Chagamiem – de Geleerden gesteld, dat men tot drie dagen na de dood kan getuigen over de identiteit van de overledene, omdat na drie dagen het gezicht niet meer goed herkenbaar is. Gedurende deze drie dagen is de fase van Aweloet op zijn hevigst, zoals de Chagamiem zeiden: ‘drie dagen voor geween’, daar gedurende deze drie dagen de scheiding van nefesj en lichaam nog niet volledig is.

Zeven dagen na de begrafenis vindt het volgende scheidingsstadium plaats: `Rabbi Jehoeda zei: `Gedurende de sjiwwe gaat de nesjama tussen het huis en het graf van de overledene heen en weer en rouwt zij om het lichaam. Na zeven dagen verdwijnt de nesjama naar steeds hogere sferen’. Daarom duurt de Aweloetfase zeven dagen. Na het overlijden blijven op de plaats van overlijden nog zeven transcendente `lichten’ (niveau’s in de ziel) achter, die als het ware moeilijk afscheid kunnen nemen van de aardse woonplaats maar aan de andere kant zich ook niet kunnen afscheiden van het lichaam in het graf. Vandaar, dat de nesjama heen en weer ‘reist’ tussen graf en huis. Elke dag van de sjiwwe gaat echter één van deze zeven ‘zielekrachten’ of ‘lichten’ over naar het graf.

Dertig dagen
Na dertig dagen verwijdert de nesjama zich nog verder van het lichaam. De Zohar zegt hierover: ‘Gedurende dertig dagen worden lichaam en ziel tezamen berecht.’ Na dertig dagen wordt de nesjama geheel in de Hemel opgenomen en het lichaam gaat over in vergaande staat van ontbinding. Vandaar dat gedurende deze dagen een gedeeltelijke rouw in acht genomen wordt, zoals liet verbod van knippen van het hoofd- en baardhaar en het oppersen van kleding. Voor grote geleerden en leiders geldt een strenge rouwperiode van dertig dagen, zoals we vinden bij Mosje en Aharon en Rabbi Jehoeda Hannassi.

Het laatste stadium vindt plaats na twaalf maanden, zoals verwoord in de Talmoed: ‘Gedurende twaalf maanden bestaat het lichaam nog steeds en de nesjama ‘stijgt op en daalt neer’ richting het lichaam. Na twaalf maanden is het lichaam reeds zover vergaan, dat de nesjama hier niet meer naar terugkeert. De band van de nesjama met het lichaam wordt na twaalf maanden totaal verbroken. De nefesj echter (dat deel van de menselijke ziel, dat voor de meer animale functies van het leven zorgdraagt en als het ware bemiddelt tussen het fysieke lichaam en de nesjama) blijft met ‘geestelijke draden’ verbonden met de rustplaats van het lichaam, zoals er staat in de Zohar: `Wanneer een mens sterft, wijkt de nefesj niet van het graf; door middel van de hier achterblijvende ziel kunnen de doden met elkaar converseren en hebben zij bij tijd en wijle weet van hetgeen zich hier op aarde afspeelt.’ Daar er gedurende twaalf maanden een band tussen lichaam en nesjama blijft, bestaat er een lichte vorm van rouw na het overlijden van vader en moeder en worden treurredes voor grote Geleerden gedurende deze periode gehouden.

Het jodendom is tegen euthanasie omdat alleen G’d het leven geeft en neemt. Daarom kent het jodendom allerlei voorschriften rond het overlijden om hier zo zorgvuldig mogelijk mee om te gaan.

Hoop vasthouden
Het is in de joodse traditie niet gebruikelijk om mensen die ernstig of terminaal ziek zijn deze boodschap te brengen. Het slecht nieuws gesprek wordt dus meestal niet gevoerd met degene die het direct aangaat. Men vindt het belangrijk dat de hoop niet verloren gaat en dat de stervende niet ontmoedigd raakt. Een slechte prognose wordt in eerste instantie alleen met de directe naasten besproken.

Morfine
Het toedienen van medicijnen moet gezien worden tegen de achtergrond van het geloof, dat niet alleen het menselijk leven in het algemeen van onschatbare waarde is, maar dat tevens ieder moment van het leven van belang is. Iemand kan zich volgens de joodse traditie in één ogenblik veranderen van een slecht tot een rechtvaardig mens. In dit ene ogenblik kan hij daardoor een plaats in de Toekomstige Wereld verwerven. Dit kan ook in de stervensfase nog gebeuren.
Medicijnen, die de lichamelijke pijn verlichten, moeten daarom de stervende niet verhinderen om helder van geest te blijven. Enerzijds moet de pijn dus zo effectief mogelijk worden bestreden, anderzijds mag er geen versuffing optreden zodat de stervende ongemerkt in de dood wegzakt.

Erbij blijven
Het is voor joden een religieuze plicht en een goede daad om zieken te bezoeken en stervenden nabij te zijn. Het gaat er daarbij om te voorzien in alle behoeften van de zieke en voor hem te bidden. De zieke moet baat hebben bij het bezoek. Het is dus van belang na te gaan wat de zieke nodig heeft in lichamelijk en geestelijk opzicht. Geen nodeloos gepraat, geen ongevraagde raadgevingen, geen zwaarmoedige uitingen. De zieke ruimte geven voor innerlijke overwegingen. Speciaal een terminale patiënt probeert men ruimte te geven over al zijn aangelegenheden na te denken en zijn maatschappelijke zaken te regelen.
Behalve wanneer de patiënt erom vraagt, gaat men niet aan het hoofdeinde of bij het voeteneinde van het bed zitten. Niet aan het hoofdeinde omdat daar de G’ddelijke Aanwezigheid rust, niet bij het voeteneinde omdat daar de Engels des Doods heeft postgevat.

Stervensbegeleiding
De naasten hebben de taak de stervende te beschermen tegen het alleen zijn op het moment van sterven, maar ook hem zoveel rust te geven dat hij zijn eigen stervensproces zo goed en bewust mogelijk door kan maken. Zij mogen de stervende niet aanraken om het stervensproces niet te beïnvloeden. Zelfs een kussen wordt niet opgeschud. Ook zorgverleners moeten de stervende zo min mogelijk aanraken of verleggen.

De naasten kijken samen met de stervende terug op diens leven en vooral naar onopgeloste zaken. Ze helpen de stervende zijn zonden te belijden. Hiervoor bestaat een vast omschreven tekst. Mocht de stervende deze tekst niet kennen, dan kan hij volstaan met de uitspraak: “Laat mijn dood een verzoening zijn”. De naasten bidden met de stervende en reciteren psalmen.

Volgens de joodse mystieke traditie hebben stervenden vier visioenen van het doodsbed vlak voor, tijdens, of direct na het moment van sterven. Deze visioenen zijn: het zien van een Helder Licht, de ontmoeting met eerder overleden dierbaren en Engelen, het zien van de film van het leven, en de reis door de tunnel. De naasten hebben tot taak de stervende voor te bereiden op deze visioenen van het doodsbed. Wanneer stervenden deze visioenen hebben, hoeft er dus geen sprake te zijn van een delirium of van verwardheid.
Wanneer het sterven nadert, wordt door de naasten en liefst ook door de stervende zelf de geloofsbelijdenis uitgesproken: “Hoor Israël, de Eeuwige is onze G’d, de Eeuwige is Eén.” Dit wordt steeds herhaald. Het is de bedoeling dat het laatste woord, Eén, klinkt bij het uitblazen van de laatste adem.

Verdere verzorging
Na het overlijden wordt de overledene verzorgd door de eigen familie of door de Chewra Kaddiesja, een ‘Heilige Groep’ mannen of vrouwen, die namens de joodse gemeenschap verantwoordelijk is voor de verzorging van de doden na hun overlijden tot en met de begrafenis.
Wanneer de laatste ademtocht is uitgeblazen, moet men het lichaam ongeveer een kwartier onaangeroerd laten liggen. Gedurende die tijd legt men een veertje onder de neus en op de mond om te zien of de overledene nog ademt. Blijft de veer onbewogen, dan bedekken de aanwezigen het gezicht van de overledene met een witte doek en spreken zij de volgende zegenspreuk uit: “Geloofd zijt Gij, Eeuwige onze G’d, Koning van het heelal, rechtvaardige Rechter”.
Nadat een arts de definitieve dood heeft vastgesteld, worden de ogen en de mond gesloten. Op Sjabbat (zaterdag) of joodse feestdagen mag men de dode niet aanraken, geen ogen sluiten, de armen en de benen niet rechtleggen. Wel mag de mond zodanig gebonden worden, dat hij gesloten kan blijven.
Hierna spreekt men het volgende uit (echter niet op Sjabbat of een joodse feestdag): “G’d heeft gegeven, G’d heeft genomen. G’ds naam zij geprezen. De Rots, volmaakt is zijn werk, want al zijn wegen zijn rechtvaardigheid. G’d der trouw, zonder onrecht, rechtvaardig en billijk is Hij. Uw rechtvaardigheid zal voor u uitgaan, G’ds heerlijkheid zal u opnemen. Rust in vrede en slaap in vrede, totdat de Vertrooster komt, die slechts de vrede vernemen laat.”
Ongeveer een half uur nadat de dood is vastgesteld wordt de dode op de grond gelegd (op Sjabbat en joodse feestdagen gelden hiervoor speciale regels). Men ontdoet de overledene van al zijn kleding en bedekt hem met een wit laken. Voordat de overledene van het bed af wordt getild, wordt vergiffenis aan hem gevraagd. Daarna wordt de overledene met gepaste eerbied op de grond gelegd, zodanig, dat de voeten naar de deur zijn gericht. De ramen van de kamer, waarin zich de overledene bevindt, worden geopend. Aan het hoofdeinde wordt een brandende kaars geplaatst (niet op Sjabbat of een joodse feestdag), symbool voor het licht van het leven.
Bij het neerleggen op de grond zegt men het volgende: “Huis van Jacob, komt laat ons in G’ds licht gaan. G’d, de Almachtige, de Eeuwige, sprak en Hij riep de wereld te voorschijn, van waar de zon opkomt tot waar zij ondergaat. Laat er vrede komen voor hen die rusten op hun legersteden. Want stof zijt gij en tot stof zult gij terugkeren.”
Hierna spreken sommigen de Psalmen 23 en 91 uit.

Het is toegestaan om de overledene te vervoeren naar een andere plaats, bijvoorbeeld vanuit het ziekenhuis naar zijn eigen huis. De overledene mag geen moment alleen gelaten worden. Familieleden of anderen moeten bij hem waken. Het lichaam blijft de hele tijd bedekt. Optillen van het laken is slechts toegestaan ten behoeve van identificatie van de overledene. Mannen verrichten de neerlegging voor overledenen van het mannelijk geslacht, vrouwen doen dit bij overledenen van het vrouwelijk geslacht. Zijn er geen vrouwen aanwezig dan wordt het neerleggen door mannen verricht. De vrouwelijke overledene wordt in dit geval niet van haar kleding ontdaan. Menstruerende vrouwen mogen een lijk niet aanraken. Ook mannen, die het reinigingsbad nog moeten ondergaan, mogen dat niet. Voor de begrafenis wordt het lichaam ritueel gewassen.

Afzien van behandeling, pijnbestrijding
Voor het jodendom is het leven onaantastbaar. Het leven is altijd van onschatbare en absolute waarde. Het leven is van G’d. G’d schenkt het leven en neemt het ook weer terug. De mens heeft de plicht tot leven en de plicht het leven zo lang mogelijk te verlengen. Alleen gedurende het eigenlijke sterven is dit niet meer geboden.

De mens heeft geen recht op zelfbeschikking. Religieus gezien moet de mens hier op aarde een bepaalde opdracht vervullen, die soms afgesloten moet worden met veel lijden. Hoewel de mens dit lijden niet mag zoeken of verheerlijken, vormt lijden in de joodse levensvisie toch een onderdeel van het leven met onder andere een louterende functie, voornamelijk gericht op het Toekomstige Leven.

Dit alles betekent dat actieve levensbeëindiging in de vorm van euthanasie of hulp bij zelfdoding niet is toegestaan. Ook niet-behandelen wordt – onder omstandigheden – gezien als een vorm van euthanasie. Het achterwege laten van levensreddende en levensverlengende maatregelen is onaanvaardbaar. Het is verboden het sterven te verhaasten. Ook versterven is niet toegestaan. Voeding en vocht mogen een ongeneeslijk zieke en stervende patiënt niet worden onthouden.

Het leven, ook het leven met pijn, is altijd te prefereren boven de dood. Wanneer verlichting van pijn en het instandhouden van het leven met elkaar in conflict komen, moet het leven behouden worden, zelfs als de patiënt vraagt om te mogen sterven.
Toch moet alles gedaan worden om het lijden van de patiënt te verlichten. Dit omvat ook agressieve pijnbestrijding. Er is geen halachisch (joods-wettelijk) bezwaar tegen het toedienen van hoge doses morfine om de pijn te onderdrukken bij terminale patiënten, indien zij in leven gehouden kunnen worden door een beademingsapparaat.
In de visie van het jodendom is het leven altijd te prefereren boven de dood. Dit betekent echter niet, dat een arts verplicht zou zijn risicovolle geneeswijzen toe te passen. Ook is een patiënt niet verplicht zich te onderwerpen aan medicamenten die zich nog in een experimenteel stadium bevinden.

Postmortaal onderzoek
In het jodendom heeft het lichaam een intrinsieke heiligheid, ook nadat de ziel het lichaam heeft verlaten. De achtergrond hiervan is het geloof dat de mens geschapen is naar het beeld van G’d. In de dood behoudt het lichaam de eenheid van dit beeld, ook als de ziel geen zichtbare invloed meer uitoefent op het lichaam. Lijkopening is een ontering van de menselijke waardigheid en moet zoveel mogelijk vermeden worden.
Op grond hiervan bestaan er in het jodendom zwaarwegende bedenkingen tegen het terbeschikkingstelling van een stoffelijk overschot aan de wetenschap, tegen sectie en tegen postmortaal onderzoek.
Er zijn enkele uitzonderingen op deze regel. Onder de volgende omstandigheden is lijkopening volgens de joodse wet toelaatbaar:

Bij gerechtelijke sectie.

Bij erfelijke ziekte.

Bij een directe medische noodzaak voor een andere patiënt.

Er bestaat hierover echter verschil van mening bij de joodse Geleerden. Nabestaanden wordt aangeraden een competente rabbijn te consulteren alvorens toestemming te verlenen tot lijkopening.
In de gevallen, waarin de rabbijnen een postmortaal onderzoek hebben toegestaan, hebben zij er altijd op gestaan dat:

Ieder deel van het lichaam, dat verwijderd werd, daarna begraven zou worden met het lichaam, en dat het lichaam zo spoedig mogelijk teruggestuurd zou worden naar de Chewra Kaddiesja, het Joodse Begrafeniswezen teneinde de begrafenis zo min mogelijk uit te stellen.

De medische ontleding uitgevoerd wordt met het grootst mogelijke respect voor de overledene, en dat niet lichtvaardig met het stoffelijk overschot wordt omgegaan door het personeel.

Het lichaam niet meer opengesneden wordt dan strikt noodzakelijk is voor het vereiste postmortale onderzoek.

Er steeds iemand van de Chewra Kaddiesja aanwezig is bij de lijkopening om toezicht te houden op zorgvuldige naleving van de regels.

In het jodendom is men altijd zeer zorgvuldig omgegaan met de dood en de overledenen. Dit vormt een uiting van het respect voor het leven.

©Dayan mr. drs. R. Evers