Lichamelijke en geestelijke melaatsheid (tsara’at)

Bron: Hoor Israël

Rabbi Jochanan Ben Beroka zegt: „Ieder die de Naam van de Hemel in het geheim ontheiligt, zal in het openbaar gestraft worden” (Pirkei Avot 4:5).

Wat is eigenlijk tsara’at, is het een medisch of een spiritueel probleem en is het inderdaad lepra of melaatsheid? En wat hebben de verschillende soorten tsara’at, namelijk die van de huid, kleren en huizen met elkaar gemeen? Melaatsheid aan kleren en huizen, wat is dat? En ten slotte, waarom wordt iemand die in het geheim G-ds Naam ontheiligt, in het openbaar gestraft? Is dat niet disproportioneel?

Wat de eerste vraag betreft, het verband met de vorige parasja: dieren kunnen alleen onreinheid overbrengen als zij dood zijn. Mensen worden zelfs bij hun leven onrein als zij tsara’at krijgen. We zullen zien dat zij dit kregen als straf voor ernstige overtredingen. Bereisjiet Rabba (8:7) vraagt: „Waarom werd de mens als laatste van de Schepping geschapen? Omdat, wanneer hij dat verdient, hij de kroon op de Schepping is. Maar als hij zich misdraagt, zeggen we tegen hem: zelfs een vlo werd eerder dan jij geschapen.”
De lasteraars van de Tora hebben altijd geprobeerd om de doeleinden van de wetten van Tora terug te brengen tot het niveau van een medisch en hygiënisch tekstboek. De ziekte tsara’at die in onze beide sidrot beschreven staat, wordt in het algemeen geacht de ziekte melaatsheid of lepra te zijn.

Rambam citeert in zijn wetten voor tsara’at in zijn monumentale werk Jad Hachazaka, de verzen uit Deuteronomium (24:8-9): „Neem u in acht voor de plaag tsara’at… Gedenk wat de Eeuwige uw G-d gedaan heeft met Miriam op de weg toen jullie uit Egypte trokken.”

Miriam zei (ten onrechte) over haar broer Mosjé Rabbeinoe dat hij zijn vrouw verwaarloosd had wegens zijn vele openbare verplichtingen. Haar broer was zeer nederig en nam geen aanstoot aan haar welgemeende vermaning; ten slotte, alles wat hij deed was in opdracht van Hasjem. Toch werd Miriam gedurende zeven dagen gestraft met tsara’at, als straf voor haar lasjon hara – kwaadspreken.

tsara’at is dus een straf van de Hemel voor het spreken van lasjon hara. Eerst ontdekt de persoon die gestraft wordt, onheilspellende tekens aan de wand van zijn huis. Wanneer hij dan berouw toont en tot inkeer komt en zijn leven verbetert, dan verdwijnt deze tsara’at van de muren. Zo niet, dan worden ook zijn kleren aangetast met tsara’at en ten slotte ook zijn lichaam (Rambam Hilchot toemat tsara’at 16:10).

De kenmerken van tsara’at komen in het geheel niet overeen met die van lepra. Daar zijn vele bewijzen voor. Sforno, een beroemd commentator op de Tora, was ook arts. Hij schreef dat lepra een bruin gekleurde zwelling is, terwijl tsara’at wit is.
Rabbijn Samson Raphael Hirsch zt”l verwerpt de theorie dat tsara’at iets met de lichamelijke gezondheid te maken had, met een aantal vragen:

Als de wetten van tsara’at bedoeld zijn om infectie te voorkomen, waarom hoefde iemand die door tsara’at aangetast was dan alleen die steden te verlaten die ommuurd waren in de tijd van de verovering van het land door Jehosjoea (Misjna Keliem 1:7) en geen andere steden?
Waarom zijn niet-Joden uitgezonderd van de wetten van tsara’at (Rambam Hilchot tsara’at 9:1)?
Waarom werd er in tijden van de grootste drukte in Jeruzalem, namelijk tijdens de drie pelgrimfeesten geen controle op tsara’at gedaan door de Kohen ?
Waarom is de stad Jeruzalem immuun voor tsara’at aan huizen (Bawa Kamma 82b, Rambam 14:11)?
Waarom werden alle voorwerpen uit het huis verwijderd voordat de Kohen het huis kwam inspecteren, om de eigenaar een verlies te sparen? Die konden toch ook besmet geraakt zijn? Maar de regel is dat de wet die onze gezondheid aangaat, belangrijker is dan die op verboden voedsel. Het vermijden van gevaar is strenger dan het verbod op bepaalde dingen (Choellien 10a).
Dit alles wijst er duidelijk op dat tsara’at geen fysieke of hygienische ziekte is. Laat ons de wetten van tsara’at een nader bekijken. De Klie Jakar verdeelt tsara’at in drie groepen:

Kwaadspreken – Miriam.
Hooghartigheid – Na’aman (II Koningen 5:1). Hij was een Syrische generaal die aan tsara’at leed en hem werd door de Profeet Elisja geadviseerd om een bad te nemen in de Rivier Jordaan. Dat deed hij onder protest, maar was daarna wel genezen.
Jaloezie – Gehazi (II Koningen 5:27), de dienaar van Elisja, vroeg, tegen de nadrukkelijke opdracht van Elisja, Na’aman om betaling voor het feit dat hij genezen was. Het gevolg was dat hij getroffen werd door tsara’at.
Het is nu ook duidelijk waarom Tora eist dat een Kohen de tsara’at onderzoekt en niet een arts. Maar waarom worden mensen met deze overtredingen juist met tsara’a gestraft? Hoe corrigeert tsara’at hun foutief gedrag? Ten eerste leert iemand hiermee de kracht en betekenis van een woord. Eén woord van de Kohen verklaart de man rein of onrein. En verder wordt hij uit de maatschappij verbannen, diezelfde maatschappij die hij wilde schaden. Nu leert hij hoezeer hij die samenleving nodig heeft.

Wat hebben deze drie soorten tsara’at met elkaar gemeen? Het zijn alledrie bedekkingen: huid, kleding en huizen. Alle drie hebben een speciaal teken van heiligheid nodig: de huid – besnijdenis; kleding – tsietsiet; huis – mezoeza. De zondaar heeft al deze bedekkingen ontheiligd en daarom is hij onrein geworden.

We komen nu aan de laatste vraag: waarom wordt iemand die privé de naam van Hasjem ontheiligd heeft (door kwaadspreken bijvoorbeeld) in het openbaar gestraft. Is dat een passende straf? Rabbijn Chaim van Volozhin zegt in zijn boek Nefesj Chaim: Chilloel Hasjem [godlastering] is afgeleid van het woord challal – leegte. Maar er staat geschreven (Jesjaja 37:24): „De hele aarde is gevuld van Uw heerlijkheid.”
Ieder die de Naam van Hasjem ontheiligt, tracht een deel daarvan leeg te maken. Hij tracht de G-ddelijke aanwezigheid weg te duwen door zijn kwaadspreken of door zijn slechte gedrag. Dat leidt tot ernstige consequenties. Toen de broers Joseef in de put gooiden, daarover zegt Sjabbat 22a: „Tora zegt (Gen. 37:24): ‘er was geen water in de put,’ maar er bevonden zich wel slangen en schorpioenen in.” Hoe wisten de Geleerden dat?
De Gaon van Wilna verklaart: de natuur heeft een hekel aan leegtes. Het vult die altijd op. Daarom, toen er geen water in de put was, kwamen er dodelijk vergiftige slangen en schorpioenen in. Dus ook hier, als de heiligheid wijkt en er een leegte voor in de plaats komt, dan wordt die ingenomen dodelijke slangen en schorpioenen. Wanneer de heiligheid verdwijnt, dan neemt de onreinheid die plaats in en verspreidt zich. Roddelpraat verspreidt zich over het publiek. Daarom wordt men ervoor in publiek gestraft.

In de moderne tijd is lasjon hara een machtig middel geworden door de media. De propaganda voor het kwaad bereikt miljoenen mensen. En dat heeft universele gevolgen!
Ook de plaag van de kleren komt tegenwoordig voor in de vorm van onfatsoenlijke kleding. tsara’at van het huis komt tot uitdrukking in het leven boven iemand zijn stand.
Wij moeten ons uniek vermogen van de spraak, hetwelk wij ter onderscheid van de dieren van Hasjem gekregen hebben, op de meest verheven manier aanwenden, namelijk door de studie van Tora en gebed. Onze kleren horen versierd te zijn met tsietsiet om ons aan alle mitswot van Hasjem te doen herinneren en onze huizen horen een mezoeza te hebben om de naam van Hasjem te heiligen. Dan zal de mezoeza ons helpen een gelukkig familieleven te vormen, zodat ons huis een „ontmoetingsplaats voor de geleerden” wordt (Pirkei Awot 1:4).

Bron (met toestemming): Hoor Israël 2006