Mosje en Aharon: bescheidenheid en leiderschap

Geschreven door Dayan mr. Drs. R. Evers

Mosje en Aharon staan centraal in de Tora als leiders. Laten we beginnen met Mosje. In Bemidbar/Numeri 12:3 staat: “De man Mozes was erg nederig, meer dan alle mensen, die op de oppervlakte van de aarde leefden”. Het winnen van “de prijs voor de nederigste mens op aarde” en aangesteld worden als leider over een volk zijn twee eerbewijzen, die normaliter niet hand in hand gaan. Toch krijgt Mosjé beide titels in de sidra van deze week.

Trots?
Men zou verwachten dat Mosjé een beetje trots zou worden vanwege het enorme eerbetoon en zijn heel bijzondere positie in de joodse geschiedenis. Maar dit gebeurt allemaal niet. In de Tora wordt verteld dat Mosjé niet alleen nederig was, maar dat hij de nederigste man op aarde was. Het woord anaw (nederig) komt maar één keer in de Tora voor. Dit duidt er op dat Mosjé uniek in zijn bescheidenheid was. Misschien had G´d het niet nodig gevonden om Mosjé’s kwaliteiten te benadrukken als Mirjam en Aharon hun broer niet enigszins minachtend hadden besproken. Toen de positie van Mosjé als leider en nawie (profeet) ter discussie werd gesteld, werden Mosjé’s voortreffelijke eigenschappen voor het voetlicht gehaald: Mosjé is de grootste van alle profeten – de enige die met G’d van aangezicht tot aangezicht spreekt. Bij Mirjam en Aharon is dit anders, zij konden G’d alleen in visioenen en dromen waarnemen. Mosjé is bovendien ook nog de nederigste mens op aarde.
De diepgang van zijn nederigheid zien we in de reactie van Mosjé op de kritiek van zijn oudere broer en zuster. De tachtigjarige leider van de Exodus verdedigt zich niet door al zijn verdiensten en successen op te sommen. Mosje aanvaardt de beledigingen in stilte en buigt zijn hoofd geduldig. G’d moet ingrijpen om Mosjé te verdedigen als ongeëvenaarde profeet.

Meer dan een gebogen hoofd
Hoe is het mogelijk dat iemand die constant in de buurt van het Opperwezen verkeert, werkelijk nederig en bescheiden blijft?
Mosjé was er ongetwijfeld van doordrongen dat hij het verder gebracht had dan zijn medemensen. Kennelijk betekent nederigheid veel meer dan alleen maar een gebogen hoofd. Hilleel, de grote geleerde die bekend stond om zijn buitengewone geduld en zachte medemenselijkheid, placht uit te roepen: “als ik hier ben, is iedereen hier”. Verder is het bekend uit de Talmoed dat Rabbi Dosa verklaarde, dat als er twee grote mensen op de wereld zouden bestaan, hij er één van was en de ander zijn zoon. Uit dit citaat blijkt, dat trots niet alleen mag maar zelfs prijzenswaardig zou zijn.
Dat is niet zo. De profeet Jeremia zegt heel duidelijk dat de Wijzen zich niet moeten beroemen op hun wijsheid, de machtigen zich niet moeten wentelen in hun kracht en de rijken zich niet moeten laten voorstaan op hun rijkdom: “Maar zij die zich ergens op willen beroemen, laten zij zich beroemen op het feit dat zij Mij kennen en nabij zijn, dat ik G´d ben” (Jeremia 9:22).

De klap in de trein
Er gaat een verhaal hoe de Chafeets Chaim (Rabbi Jisraëel Kagan, de Chafeets Chaim, die bekend werd door zijn boek tegen lesjon hara, roddelen) eens met een medereiziger in de trein uit Radin zat. Toen zijn medepassagier ontdekte, dat de kleine man die tegen over hem zat uit dezelfde stad als de Chafeets Chaim kwam, begon hij de legendarische verdiensten van de grote heilige op te sommen. De Chafeets Chaim, die incognito was, probeerde het enthousiasme van zijn medereiziger een beetje te temperen en vertelde dat de verhalen over de Chafeets Chaim wat overdreven waren. Zijn medepassagier werd zo kwaad dat hij de nederige wijze sloeg. Toen ze aankwamen op de plaats van bestemming, werd de identiteit van de kleine geleerde met zijn arbeiderspet duidelijk. De man, die hem in de trein zojuist een klap had verkocht, schaamde zich vreselijk. Maar de Chafeets Chaim benadrukte dat de man gelijk had; hij had zijn slachtoffer een belangrijk principe geleerd, dat het verboden is om negatief over jezelf te spreken!

Nederigheid door G’ds nabijheid
Je eigenwaarde kennen is geen uiting van trots. In de Tora staat de vers: ”Mijn dienaar Mosjé is vertrouwd in heel Mijn huis. Met hem spreek ik van mond tot mond – open en niet in nevelen gehuld…” (Bemidbar 12:7,8) dicht bij het vers waarin Mosjé’s nederigheid beschreven wordt, wat een teken is dat beide eigenschappen met elkaar in verband staan.
Zou Mosje inderdaad veel tijd hebben doorgebracht met koningen, keizers, admiraals, Farao’s en eminenten, dan zou hij van zichzelf makkelijk gemeend kunnen hebben dat hij de beste diplomaat is van het volk met de Enige G’d. Zijn ego zou wellicht gelijk met zijn politieke carrière gestegen zijn. Maar dit was allemaal niet het geval. Omdat Mosjé zijn dagen in aanwezigheid van G’d doorbracht, waren zijn waarden en normen anders.
Als “kind aan huis” verkeerde hij constant in G’ds aanwezigheid en werd hij continu blootgesteld aan G’ds oneindigheid. Hierdoor wordt Mosjé steeds nederiger in plaats van steeds trotser. Meer dan wie ook begreep hij hoe klein hij was en hoe groot G’d en Zijn verwachtingen.

Geen zelfverachting
Werkelijke nederigheid is een zelfbewustzijn dat uit G’d komt. Nederigheid mag niet verward worden met twijfel aan jezelf, zelfverachting, zelfhaat, faalangst, gevoelens van ontoereikendheid en gebrek aan succes. Nederigheid is niet het struikelblok van een onderontwikkelde persoonlijkheid maar is het inzien van de eigen beperkingen en onvervulde mogelijkheden in contrast met de overweldigende aanwezigheid van het Oneindige Opperwezen, die alle mensen naar Zijn beeld heeft geschapen. Wat we leren in de parsja Beha’alotecha is dat hoe hoger men op de geestelijke ladder komt en hoe verhevener de spirituele hoogte, hoe dieper zich een besef van bescheidenheid ontwikkelt. Wanneer ijdelheid en trots opzwellen bij ieder nieuw stadium van geestelijke groei, dan moeten we realiseren dat we het pad van Mosjé en zijn ontmoetingen met G’d hebben verlaten.
Hoe kunnen we nederig worden? Door steeds meer tijd in de G’ddelijke aanwezigheid door te brengen, door meer tijd in gebed te verwijlen, dat volgens Rabbi Samson Rafaël Hirsch juist een tijd van zelfbeoordeling is, niet om onszelf te vergelijken met onze medemensen, maar een zelfvergelijking alleen in relatie met het G’ddelijke.

Aharon: continue liefde
“En Aha’ron deed zo” (Bemidbar 8:3). Rasjie legt uit dat deze pasoek geschreven is om de lof van Aharon te verkondigen “dat hij niet veranderd heeft of is” door het aansteken van de Menora. De commentatoren leggen uit dat in Awodat Hasjeem, zijn religieuze beleving – zoals bij alle andere emoties van de mens – ups en downs bestaan. Maar bij Aharon was dit niet zo. Hij was altijd in een goed humeur. Elke keer wanneer hij de lampen van de Menora aanstak, deed hij dat met grote liefde en simcha ter ere van Hasjeem.
Een tweede verklaring luidt, dat Aharon niet alleen de dienst niet veranderde maar zelf ook dezelfde bescheiden mens bleef. Hij werd niet hoogmoedig door het feit dat hij de mitswa mocht doen om de Menora aan te steken. Normaal is het zo dat wanneer mensen een speciale kiboed (eer) krijgen zij trots worden en verwaand. Bij Aharon was dit niet zo. Ondanks alle eerbetoon bleef hij een bescheiden mens.
Een derde verklaring wil dat deze pasoek de buitengewone bescheidenheid van Aharon benadrukt. In feite is het zo dat aansteken van de Menora in de latere generaties ook door een niet-koheen kon gebeuren. In de woestijn was het echter alleen Aharons deel. Gedurende de veertigjarige zwerftocht mocht alleen hij de Menora aansteken. Maar door zijn grote nederigheid begreep hij niet wat hij beter zou zijn dan alle andere kohaniem gedoliem -hogepriesters in de komende generaties, dat hij alleen geschikt geacht werd om de Menora aan te steken. Hoewel hij dit vreemd vond, heeft hij geen vragen gesteld en de mitswa als een besluit van Boven geaccepteerd. Dit was de lof van Aharon. Hij week niet af van de stipte opdracht hoewel hij verschillende aspecten ervan niet goed begreep. Gegeneraliseerd is dit voorbeeldgedrag: van vele mitswot begrijpen wij maar heel weinig. Toch doen we de geboden, ook al ontstijgen vele aspecten van de voorschriften ons menselijke begrip. Goed om eens over na te denken!

Wajehie binso’a ha’aron – Toen de Heilige Arke optrok
Door zijn spreekwoordelijke bescheidenheid was Mosje uiteindelijk de aangewezen leider voor Klal Jisraeel (het Joodse volk). De Tora vermeldt de gebeden van Mosje toen het volk op reis ging en wanneer ze hun kamp moesten opslaan. Wanneer HaSjeem wilde dat de Joden hun kampement zouden opbreken, zorgde Hij ervoor, dat de wolk die boven het Misjkan hing, opsteeg en zichzelf oprolde, klaar om te vertrekken. Maar de wolk kwam pas in beweging wanneer Mosje Rabbenoe daartoe opdracht gaf door te zeggen: “Koema HaSjeem!” – Verhef U, o G’d.

Verovering zonder oorlog
Wanneer Mosje deze woorden uitsprak begon de Heilige Arke heen en weer te bewegen om aan te geven, dat ze klaar voor vertrek was. Dit toonde de Joden, dat de Sjechiena – de G’ddelijke aanwezigheid – op de Heilige Arke rustte. Oorspronkelijk was het de bedoeling dat de Joden direct naar Israël zouden gaan. De verovering van Kana’an zou op een bovennatuurlijke wijze geschieden, zonder oorlog. De volkeren zouden wegvluchten zodra de Joden zouden verschijnen in Israël. Dat is het gebed van Mosje: “Openbaar Uzelf, o HaSjeem, zodat de vijanden verspreid zullen worden en dat onze haters zullen wegvluchten”.
Wanneer HaSjeem wilde dat de Joden hun kamp opsloegen, hield de wolk van G’ddelijke Majesteit stil. De wolk spreidde zich pas weer uit over het Misjkan wanneer Mosje Rabbenoe daar toestemming voor gaf door te dawwenen: ”Rust, o HaSjeem, onder de tienduizenden en duizenden van Israël”. Tweemaal tienduizend en tweemaal duizend.

Inklikken op hogere werelden
Deze woorden geven aan, dat een gemeente van tweeëntwintig duizend Joden nodig is om de intense G’ddelijke Aanwezigheid te creëren. Dit aantal correspondeert met de tweeëntwintig duizend wagens Engelen, waarmee G’d rond de Hemeltroon wordt omringd. Deze pasoek (vers) betekent ook: “Zegen het Joodse volk, zodat alle duizenden van hen worden tot tienduizenden”. Omdat Mosje de macht had om de wolk te besturen, nam hij de gelegenheid waar om deze beracha (zegening) af te smeken. Hij zij tegen zichzelf: “Ik zal niet toestaan dat de Sjechina rust, totdat ik een beracha (zegen) voor het Joodse volk heb afgesmeekt”.

Zeven boeken van de Tora; apart boekwerk
In de Talmoed (B.T. Sjabbat 116) wordt gesteld dat deze twee verzen een apart boekwerk zijn. Daarom staan er ook omgekeerde noens aan het begin en het einde van deze twee verzen. Misschien mag men als verklaring geven dat deze afdeling een les leert voor de toekomstige generaties: “Wajehie binso’a – wanneer de Arke optrekt” betekent, dat de Tora in alle uithoeken van de aarde verspreid wordt en overal geleerd wordt. Dan zit het Joodse volk op de top van zijn kunnen en verdienen ze dat alle vijanden van G’d verdreven worden en alle haters van kedoesja (heiligheid) wegvluchten. Maar wanneer de Ark op één plaats rust en de Joden hun Tora niet ook op ver afgelegen plaatsen verspreiden, dan heeft het Joodse volk geen kracht om tegenstanders te overwinnen.
Het gebed van Mosje voor het Joodse volk is dan alleen: “Rust, o HaSjeem bij de duizenden en tienduizenden van Israël”. Het woord rust (sjoewa) betekent ook dat de Joden tot inkeer moeten komen, tesjoewa.

Alles wat er gebeurt, moeten wij aanvaarden als uiting van de G’ddelijke Voorzienigheid. Van Boven worden alle aardse details geregeld. Wij verzoeken G’d, dat Hij Zich in het dagelijks leven aan ons openbaart. Dat is de inhoud van de vers: “Keer terug, laat U duidelijk zien, ook in ons dagelijks leven! Rust (of keer terug) o HaSjeem tot de duizenden en tienduizenden van Israël”.

©Dayan mr. drs. R. Evers