Christelijke wortels van racistische jodenhaat

Geschreven door Dr. Hans Jansen [nawoord Angélique]

Doorheen de geschiedenis zijn de nieuwtestamentische teksten een belangrijke bron geweest van afkeer en vijandschap die christenen in de afgelopen eeuwen jegens joden hebben gekoesterd. Meestal wordt er benadrukt dat dit anti-judaïsme te onderscheiden is van de racistische en in wezen antichristelijke jodenhaat, die zich vanaf de tweede helft van de 19de eeuw ontwikkelde en uiteindelijk escaleerde in de Shoah. Natuurlijk bestond het woord racisme nog niet, maar inhoudelijk dacht en schreef men racistisch: het slechte van de jood zit in zijn natuur, in zijn genen, zouden we nu zeggen. De Shoah is dus op velerlei wijze verstrengeld met de geschiedenis van de jodenhaat uit de afgelopen eeuwen. Via deze tien kanttekeningen wordt er dieper op deze stelling ingegaan.

Europees verzet tegen “joodse” paus in 12de eeuw
Het doopwater (dat volgens de leer van de r.k. kerk ex opere operato werkt!) bleek gezien de aard van de jood niet bij machte de joodse origine weg te wissen en van hen echte christenen te maken. Dat was al gebleken uit de nasleep van de keuze van twee pausen in 1130, als gevolg waarvan heel Europa verwikkeld raakte in de problematiek van de joodse afstamming. Toen paus Honorius II in 1130 was gestorven, kozen de kardinalen op dezelfde dag twee pausen. Voordat het college van kardinalen officieel bijeen zou komen om een opvolger te kiezen hadden vier kardinalen immers clandestien Gregorio Papareschi tot de nieuwe paus aangeduid. Deze liet zich Innocentius II noemen. Het voltallige college van kardinalen, in tegenwoordigheid van de hele Romeinse clerus en het volk, koos echter Pietro de Léon, die

zich Anacletus II liet noemen. Hij werd in de St. Pieter door de bisschop van Porto gekroond, maar al snel werd hij als de tegenpaus gezien en Innocentius II als de echte opvolger op de troon van Petrus. Anacletus II stamde uit het beroemde welgestelde geslacht van de Pierleoni en was de achterkleinzoon van de jood Baruch-Benedetti, die zich tot het katholieke geloof had bekeerd. In de kronieken wordt hij vaak de ‘paus uit het getto’ genoemd. Maar de steun voor Anacletus brokkelde steeds meer af als gevolg van ernstige verdachtmakingen. Al snel na de verkiezing van Anacletus was er in heel Europa een geruchtenstroom op gang gekomen, waarin de nieuwe paus onderuit werd gehaald. Zelden had een lastercampagne van kerkpolitici zoveel succes. Een tijdgenoot beschreef Anacletus II als volgt: “Hij heeft een somber en bedroefd uiterlijk, en lijkt daarom meer op een jood en een Arabier dan op een christen; zijn lichaam is mismaakt en er komt een walgelijke geur uit zijn mond, typisch voor ’t geslacht van woekeraars, waarvan hij kennelijk afstamt”. Daarom werd de wettig verkozen Anacletus II tot tegenpaus verklaard, en Innocentius II, die geen druppel joods bloed in zijn aderen had, als de ware opvolger van Honorius II gezien. Terecht schreef A. Grabois naar aanleiding van deze ontwikkelingen in de 12de eeuw, dat toen al de overgang plaatsvond van de theologisch gefundeerde Jodenhaat naar de racistische Jodenhaat.

Jood heeft geen menselijke afstamming
Ook het benadrukken in de christelijke literatuur dat de jood geen menselijke afkomst heeft en zelfs inferieur aan de dieren is, verraadde ondubbelzinnig een puur racistische wijze van. [Prof Dr. Hans Jansen geeft colleges aan het Simon Wiesenthal Instituut te Brussel over de plaats van het jodendom in de grote filosofische systemen en over de islamisering van de Europese jodenhaat.] denken.

Petrus Venerabilis, de abt van Cluny, was de eerste die hierover uitvoerig schreef. Ook al stond hij in prestige en theologische diepgang minder hoog aangeschreven, toch heeft hij een generatie lang invloed gehad in het Europa van de 12de eeuw. In 1140 voltooit Petrus Venerabilis zijn manuscript Adversus Iudaeorum inveteratam duritiem, dat zonder twijfel een van de meest jood-vijandige geschriften uit de geschiedenis van het christendom is. In het laatste hoofdstuk staat de gedachte centraal dat joden geen mensen zijn maar dieren, ja zelfs minder dan dieren! De Talmoed heeft joden van hun verstand beroofd. Omdat dit werk van duivelse oorsprong is, zijn joden geen mensen meer, maar demonen. Aan de ene kant is de Talmoed er de oorzaak van dat joden inferieur aan dieren zijn, aan de andere kant is zij een instrument in de handen van God om hen te straffen voor hun misdadig gedrag van vroeger en nu.

Uit het feit dat 34 manuscripten (sommige zijn vertalingen) van Adversus Iudaeorum inveteratam duritiam bewaard zijn gebleven kunnen we concluderen dat het een populair traktaat is geweest dat veel werd gelezen en dat in de christelijke traditie een racistische wijze van denken over de jood sterk heeft gestimuleerd.

Oorsprong en ontwikkeling van duivelse afstamming van de Jood
Het is zeker dat de mythe van de jood die geen menselijke afstamming heeft maar de duivel tot vader heeft, zoals Petrus Venerabilis al liet doorschemeren, in de christelijke traditie het meest heeft bijgedragen tot de ontwikkeling van het racistisch denken over de jood. Raymond Martini was zonder twijfel de eerste christelijke geleerde die in zijn magistrale werk Pugio Fidei hierover zeer uitvoerig schreef en het fundament heeft gelegd voor de ontwikkeling van deze mythe.

Omdat zij de duivel tot vader hebben waren de joden vanaf het begin handlangers van de duivel, met wie zij samenzweren tegen alle niet-joden. Zij worden zo door Satan misleid en zijn zo bezeten van zijn onmenselijke geest, dat ze niet meer in staat zijn de waarheid te begrijpen en dommer zijn dan deze, als het gaat om de juiste uitleg van de Schriften. De Talmoed zelf getuigt volgens hem ervan dat de joden van de duivel afstammen. Pugio fidei van Raymond Martini is in de afgelopen eeuwen van beslissende invloed geweest op de verdere ontwikkeling van de mythe van de immorele talmoedjood, wiens vader de duivel is en die een complot met de duivel heeft gesmeed om het christendom te vernietigen. Deze mythe verspreidde de racistische gedachte dat de jood wezenlijk inferieur is aan de niet-jood.

Oorsprong en mythe van de “Judensau”
De voorstelling in de christelijke kunst en literatuur van de jood als de duivel, was dikwijls verbonden met die van de jood als het zwijn, de zogenaamde ‘Judensau’; beide werden niet zelden horens, staarten, bokkepoten en varkensoren toegedicht. Van beide werd bovendien gezegd, dat ze stonken als een uur in de wind als gevolg van hun wellustige tegennatuurlijke levenswijze.

In een legende werd verteld dat de joden van de stam Naftali Jezus op zijn kruisweg hadden bespot door tegen hem als varkens te knorren; daarom zouden de nakomelingen uit deze stam slagtanden en varkensoren hebben en stinken als wilde zwijnen.

Het is nauwelijks bekend dat de jood vanaf de 13de eeuw in de christelijke kunst op mensonterende en weerzinwekkende wijze werd voorgesteld als de ‘Judensau’: de jood ‘rijdt’ op een zwijn, joden zuigen aan haar tepels, houden haar staart omhoog en eten haar uitwerpselen; een joodse vrouw baart geen kinderen maar biggetjes, die vervolgens door een smerig varken in leven worden gehouden en grootgebracht.

De ‘Judensau’ is nog altijd te zien als beeldhouwwerk en houtsnijwerk ter versiering van talrijke zuilen van kapitelen, friezen en koorbanken van vooral Duitse kathedralen en kerken. Sinds de 13de eeuw, toen christelijke auteurs de vuile levenswijze van joden hekelden, werd de jood door kunstenaars in beeldhouwwerken en reliëfs als zwijn afgebeeld.

De ‘Judensau’ deed zijn intrede in de wereld van de christelijke kunst. Isaiah Shachar, die een diepgaande studie van alle afbeeldingen van de ‘Judensau’ in de christelijke kunst maakte, schrijft over de betekenis hiervan het volgende:

“Alle voorstellingen van de ‘Judensau’ willen onmiskenbaar laten zien, dat de joden bij de zwijnen horen en de zwijnen bij de joden. Met andere woorden: de joden moeten worden ingedeeld bij een andere en te verafschuwen categorie van schepselen dan de mensen; zij stammen af van de zeug en daarom gaan ze vanzelfsprekend onder haar liggen om melk uit haar tepels te zuigen (…) De kunstenaars willen in beeld brengen dat de joden onder de dieren thuishoren en in ieder geval niet zijn zoals mensen zijn (…) Geen voorstelling van de jood uit de christelijke kunst heeft het racistisch denken over de jood zo diepgaand beïnvloed als die van de ‘Judensau’, waarvan ook nog na de emancipatie en assimilatie van de joden in Europa nieuwe afbeeldingen verschenen”.

Kwaad van de jood wortelt in zijn natuur

Zelfs exegeten die op geen enkele wijze de menselijke afkomst van de jood in twijfel trokken, laat staan dat ze zeiden dat hij van de duivel afstamde of dat zijn levenswijze met die van een zwijn moest worden vergeleken, meenden niettemin te moeten opmerken dat de jood gezien zijn eigen aard, inferieur is aan de niet-jood. In de 14de eeuw werkte Nicolaas van Lyra – zonder twijfel de grootste bijbelgeleerde uit de middeleeuwen – de gedachte uit, dat de jood van nature eigenlijk niet in staat is de christologische betekenis van de Hebreeuwse bijbel te verstaan en daarom altijd – zelfs al is hij gedoopt – een jood zal blijven: want het kwade van de jood wortelt in eerste instantie namelijk niet in zijn religie maar vooral in zijn aard. Hij was in de 14de eeuw een exegeet van bijzondere allure.

Welnu deze Franciscaanse geleerde schreef ongeveer vijfentachtig commentaren op praktisch alle boeken van de bijbel. Zijn commentaar, de zogenaamde Biblia sacra cum glossis, was een van de meest gezaghebbende en werd in Rome in 1471/72 als eerste gedrukt. Uit zijn commentaar op de bijbel blijkt op verschillende plaatsen, dat hij joden verweet dat zij als gevolg van hun kwaadaardige natuur niet in staat zijn om zich tot het christendom te bekeren.

Om een voorbeeld te noemen: uit Jeremia 13: 23 (‘Kan een Moor zijn huidskleur veranderen of een panter zijn vlekken? En gij zoudt het goede kunnen doen, gij die met het kwaad zijt vergroeid?’) trok hij de volgende conclusie:

zoals iemand zijn huidskleur niet kan veranderen of een panter zijn vlekken op zijn vel, zijn joden niet in staat de boeken van de Hebreeuwse bijbel echt te begrijpen. Ze hebben nu eenmaal een neiging tot het kwaad, die voortkomt uit hun bijzondere aard!

Ontwikkeling van mythe van “Judensau” in geschriften van Maarten Luther
De voorstelling van de ‘Judensau’ werd ook door Maarten Luther overgenomen. Maarten Luther was de eerste, die in zijn twee anti-joodse traktaten het zwijn – dat in de christelijke kunst zoals we zagen met de jood wordt vereenzelvigd – met de Talmoed identificeerde, omdat de Talmoed volgens alle door Luther genoemde katholieke auteurs dè bron is van de verdorven levenswijze van joden. In zijn traktaat Von den Juden und ihren Lügen schrijft hij:

“Jullie moeten jullie hier schamen, jullie moeten jullie schamen, overal waar jullie zijn, jullie vervloekte joden, want jullie hebben ’t gewaagd het hoge, verheven en troostende Woord van God schaamteloos te interpreteren om te voldoen aan de begeerten van jullie aardse, grillige en gulzige maag: jullie hebben jullie er niet voor geschaamd om jullie gulzigheid zo vulgair te etaleren. Jullie zijn niet waard naar de buitenkant van de bijbel te kijken, laat staan erin te lezen. Jullie zouden alleen maar die bijbel moeten lezen, die onder de staart van een zwijn is te vinden en jullie zouden de letters die daar vallen moeten opslokken en naar binnen slurpen. Want dit is voor zulke profeten een bijbel die bij hen past. Want zij verzwelgen ’t Woord van God – waarnaar wij met eerbied, vreugde en vreze des Heren moeten luisteren – als zeugen en verslinden het als zwijnen”.

In zijn traktaat Vom Schem Hamphoras (= magische naam van God), verbastert Luther zelfs de voor joden heilige naam in uiterste spot tot ‘Schem Haperes’ (= daar is de drek) en verbindt hem met het volgende afschuwelijke verhaal over een joods zwijn. Hij schrijft:

“Hier in Wittenberg heeft de kunstenaar voor de katholieken van de parochiekerk een zeug uit steen gebeiteld. Onder de zeug liggen biggen en joden, die melk zuigen. Achter de zeug staat een rabbijn, die de rechter poot van de zeug opheft en met zijn linkerhand trekt hij de staart over zich heen. Hij staart onder de staart in de Talmoed, alsof hij iets heel bijzonders wil lezen. Dáár hebben joden wis en waarachtig die woorden “Schem Hamphoras” gelezen”.

Voor humanist Erasmus was joodse afstamming verdacht
Zelfs Erasmus, de vermaarde Europese humanist, was zo behept met vooroordelen over joden, dat hij zich racistisch uitte over Pfefferkorn, een jood in Duitsland, die zich in het begin van de 16de eeuw tot het christendom had bekeerd. Over deze gedoopte jood schreef Erasmus eens in een brief aan Pirckheimer:

“Zie eens van welk instrument de waarlijk niet authentieke belijders van het ware geloof (Erasmus bedoelt de dominicanen van Keulen) zich bedienen: een volslagen gek, een onbeschaamde vlegel, die wij geen half-jood moeten noemen, omdat hij door zijn daden laat zien, dat hij een super-jood is. De duivel, de eeuwige vijand van de christelijke godsdienst, had zich geen beter instrument kunnen wensen dan een dergelijke engel van Satan, veranderd in een engel van het licht, die onder het voorwendsel dat hij het christelijk geloof verdedigt, overal het belangrijkste en beste van onze religie, namelijk de zichtbare eenheid, verwoest. Zijn naam alleen al bevuilt mijn papier.

Ik durf mijn hoofd erom te wedden, dat hij zich met geen andere bedoeling heeft laten dopen dan om nog kwaadaardiger tegen de christenen op te treden en – eenmaal in de Kerk opgenomen – de hele wereld met zijn joods vergif te infecteren. Want wat had hij anders kunnen bereiken, als hij jood was gebleven? Pas nu hij het masker van een christen heeft opgezet, gedraagt hij zich als een authentieke jood en handelt hij in overeenstemming met zijn afkomst. Nooit zou hij de joden – tot wier groep hij behoort – een grotere dienst kunnen bewijzen dan onder het voorwendsel dat hij een aanhanger van het christelijk geloof is geworden, de christenen aan de joden uit te leveren (…) Als je hem opereert, springen er zeshonderd joden uit”.

De “Limpieza de Sangre” (de “zuiverheid van het bloed”)
Toen in 1449 te Toledo relletjes tegen katholieken van joodse afkomst waren uitgebroken, diende een zekere Pedro Sarmiento, de leider van katholieken van niet-joodse origine, bij de gemeenteraad het voorstel in, “dat geen katholiek van joodse afkomst in de stad Toledo en omgeving een openbaar ambt mocht bekleden”. Hij rechtvaardigde zijn voorstel door er een lijst van alle mogelijke misdaden en ketterijen, waaraan katholieken van joodse afkomst zich zouden hebben schuldig gemaakt, toe te voegen.

Op 5 juni 1449 werd dit voorstel – dat onder de naam Sentencia-Estatuto bekend werd – ondanks verzet van de bisschop van Cuenca door het stadsbestuur aangenomen. Zo ontstond het eerste van de vele Spaanse statuten over de limpieza de sangre (zuiverheid van het bloed). Na een moeilijke start werden deze statuten steeds meer toegepast om, zoals men zei, de verjoodsing van de Spaanse samenleving tegen te gaan.

Toen Juan Martinez Siliceo, aartsbisschop van Toledo en een van de grootste voorstanders van deze leer en praxis, in 1547 had bepaald, dat niemand van het kapittel van de kathedraal kanunnik kon worden als hij niet kon bewijzen dat er geen druppel joods bloed in zijn aderen stroomde, stemden enkele jaren later (1555) ook paus Paulus IV en koning Philip II hiermee officieel in. Genoemde aartsbisschop van Toledo stelde dat de meeste priesters die in zijn diocees werkzaam waren van joodse origine waren en dat de groep van judaïserende katholieken in Spanje, ondanks het feit dat de Inquisitie in de afgelopen vijftig jaar meer dan vijftigduizend van hen had berecht en gestraft, probeerde om het gezag in de Kerk over te nemen en van alle katholieken joden te maken.

Vanaf die tijd werd de limpieza de sangre een conditio sine qua non om in Spanje een ambt van enige betekenis te bekleden. Het was praktisch onmogelijk geworden om zonder een certificaat van zuiverheid (pruebas de limpieza) ergens binnen te komen. Dergelijke certificaten werden gevraagd door: het leger, rechtbanken, kloosters, seminaries, broederschappen, congregaties, kathedrale kapittels, universiteiten, en besturen op plaatselijk en landelijk niveau. Alleen al het tribunaal van Toledo verstrekte in de jaren dat zij tegen de conversos campagne voerde vijfduizend van dergelijke certificaten. Bijna vier eeuwen werd de Kerk in Spanje gehypnotiseerd en geobsedeerd door de joodvijandige leer en praxis van de limpieza de sangre. In de tweede helft van de 15de en in de eerste helft van de 16de eeuw hebben talrijke religieuze orden, bisschoppelijke kapittels en universiteiten in Spanje – dikwijls met goedkeuring van de paus van Rome – het statuut van de limpieza de sangre aangenomen.

Twee uitgesproken racistische traktaten
Toen op het Iberisch schiereiland de Inquisitie een aantal eeuwen jacht maakte op katholieken die ervan werden verdacht dat ze jood waren gebleven en hen vonnisten, omdat ze geen zuiver bloed hadden, verschenen er talrijke geschriften, waaruit blijkt dat de statuten van de limpieza de sangre puur ‘racistisch’ waren. Ik bespreek hier een aantal belangrijke werken om dit te adstrueren.

Fray Gavilan Vela, monnik van de orde van de Norbertijnen, vertaalde in zijn klooster Onze Lieve Vrouw van de Liefde te Ciudad Rodrigo een in het Portugees geschreven traktaat tegen de joden, dat in Salamanca onder de titel Discorso contra los Judios werd gepubliceerd. Voor de auteur van Discurso contra los Judios bestaat er geen verschil tussen een jood en een christen geworden jood, omdat voor hem a priori elke ‘bekeerling’ een ‘cristiano nuevo judaizante’ is. Alle joden van alle plaatsen en alle tijden delen volgens hem in de schuld aan de deïcide (de Godsmoord), omdat zij erfelijk is en als zodanig door de voortplanting wordt overgedragen op het nageslacht. De auteur stelt onomwonden vast dat christen geworden joden behept blijven met de verdorven zeden van hun voorouders, omdat deze door de moedermelk van de ene generatie op de andere worden overgedragen.

Dezelfde gedachte wordt uitgesproken in een passage uit de handleiding, die voor inquisiteurs werd geschreven: uit de vermeende joodse levenswijze van christen geworden joden, concludeert de schrijver van de handleiding, “dat de joden de perversiteit van de oude wet van Mozes kennelijk van vader op zoon overdragen”. Als de schrijver zich realiseert, welke ketterse ideeën christen geworden joden erop nahouden, verklaart hij hun dwalingen uit de kracht van het joodse bloed. Er is, aldus de auteur, geen christen geworden jood die niet erfelijk belast blijft met het zondige verleden van zijn voorvaderen. Een minuscuul druppeltje joods bloed is volgens hem voldoende om vooraanstaande families voorgoed te infecteren. Als men bij iemand zo’n minuscuul druppeltje joods bloed heeft geconstateerd, mag een inquisiteur hieruit de conclusie trekken dat zo’n persoon verdacht is.

Het traktaat eindigt met een verdediging van de statuten van de limpieza de sangre, die volgens de schrijver stringent moeten worden toegepast om de Spaanse en Portugese samenleving van alle christen

geworden joden te zuiveren. Christen geworden joden moeten uit het sociale en economische leven worden uitgesloten. Gemengde huwelijken moeten worden ontbonden en joden moeten worden geweerd uit de advocatuur, de kapittels, de kloosters, de seminaria, de universiteiten, de ziekenhuizen, de belastingdiensten en de vrije beroepen.

Daarom is het niet vreemd dat Josette Riandière La Roche tijdens het internationaal colloquium, dat van 13 tot 15 mei 1982 aan de Sorbonne werd gehouden, de racistische inhoud van de Discurso contra los Judios vergeleek met Mein Kampf en de Neurenbergerwetten.

Een druppel joods bloed voldoende om wereld te verwoesten
In 1623 verklaarde de Portugees Vincente da Costa Mattasin in een stad waar geen enkele jood meer leefde, omdat 125 jaar geleden de hele joodse gemeenschap tot het christendom was overgegaan: “Een weinig joods bloed is voldoende om de wereld te verwoesten” (“Pouco sangue Iudeo he bastante a destruyr o mundo”).

Gaat het hier alleen maar om retorische stijlbloempjes? Is het ‘bloed’ hier alleen maar een metafoor om op dramatische wijze uiting te geven aan ’t sterke vermoeden dat christen geworden joden met hun kinderen in ’t geheim joods zijn blijven leven? Of is hier sprake van racisme in de biologische en genetische betekenis van het woord? Als Juan Escobar del Corro in 1637 de leer en praxis van de limpieza de sangre verdedigt, schrijft hij dat de foetus “op ’t moment van de bevruchting de zedelijke eigenschappen van zijn ouders erft; als aangetoond is, dat één lid van een familie joods of moors leeft, is dit een doorslaggevend bewijs dat in àlle leden van desbetreffende familie onzuiver bloed in hun aderen stroomt”.

Andere teksten zijn nog welsprekender! In 1673 gaf Fray Francisco de Torrejoncillo in zijn geschrift Centinella contra judios van de jood een definitie waar elke moderne lezer koud van wordt: “Om haat tegen de christenen, de Christus en zijn goddelijke wet te prediken, is het niet noodzakelijk, dat men een joodse vader en een joodse moeder heeft. Eén ding is voldoende. Als de vader geen jood is, is het voldoende dat de moeder het is, en het is niet nodig dat zij helemaal joods is; het is voldoende dat zij halfjoods is, een kwart is al voldoende of zelfs een achtste; onze heilige inquisitie heeft namelijk ontdekt, dat mensen, die al eenentwintig jaar van hun joodse voorouders gescheiden zijn, nog joods zijn blijven leven”.

We zouden de hier geschetste ontwikkeling van het ‘racistisch’ denken kunnen samenvatten met de ‘racistische’ opmerking van Angelus de Clavasio, die in zijn Summa angelica (1519) schreef: “Judaeum esse est delictum” (‘Jood zijn is een misdaad’).

Nawoord [door Angélique]
Ik heb iets te zeggen over Luther en de christelijke geschiedenis in het algemeen. Ik denk dat het heel belangrijk is om te leren uit de kerkgeschiedenis dat het christendom als religie volledig doorspekt is met antisemitisme. Zolang mensen dat blijven ontkennen of goedpraten komt er namelijk geen verbetering. Veel haat naar Joden toe zit bij mensen onbewust in de gedachten, en dat komt hoofdzakelijk door de geschiedenis. Ik kom uit een plaats waar vroeger heel veel Joden hebben gewoond, bijna allemaal zijn ze omgekomen in de oorlog. Maar het dialect bevat nog vele Joodse uitdrukkingen en gezegden. Maar niet alleen dat opvallend is om bij jonge kinderen te merken dat ze nog steeds heel veel anti-joodse-grapjes hebben en opvallend is dat ze als ze elkaar echt willen uitschelden vuile Jude noemen. Ze hebben nog nooit in een leven een jood gezien, maar de haat die onbewust bij de ouders zit wordt gelijk bij de jongeren erin gepompt. En denk nu niet dat dit alleen gebeurd bij niet-christelijke mensen, het gebeurd in het algemeen.

Eigenlijk zou iedereen verplicht het boek Christelijke theologie na Auschwitz moeten lezen van H. Jansen. Dan ben je gelijk genezen van de christelijke kerkgeschiedenis en zeker van Luther. Een paar hele kleine dingen heb ik uit het boek hieronder tussen “” overgeschreven om een beeld van Luther neer te zetten.

In het begin kwam Luther dan wel tot de conclusie dat Jezus een Jood was, maar het Jodendom als zodanig was in zijn ogen wel achterhaald.

“In zijn vroegste geschriften heeft Luther al duidelijk over de aanhangers van de synagoge zijn mening gegeven. Hij zegt daarin dat de Joden Jezus als de messias hebben afgewezen, omdat zij weinig of niets begrijpen van de gerechtigheid van God en de juiste interpretatie van de profetische geschriften, waarin toch duidelijk naar Christus wordt verwezen. In 1523 publiceerd hij een opzienbarend geschrift getiteld: Dasz Jezus Christus ein geborener Jude sei. Luther is ervan overtuigd dat de God van Israel zich nu door de reformatie weer authentiek kan laten horen aan de mensheid, zodat de Joden nu door de radicale zuivering van het Evangelie christen kunnen worden.”

Zijn positieve houding tov het Jodendom was vooral gemotiveerd uit het feit om de Joden tot het ware geloof te brengen.

“Omdat de verhoopte bekering van de Joden uitbleef, raakte Luther steeds meer teleurgesteld. De massabekering van de Joden moest vooral een teken zijn voor het Katholieke geloof dat Luther terug gekeerd was tot het ware geloof. Dat de Joden zich niet bekeerden vervulde Luther met een immense haat en bitterheid. Er zijn nauwelijks meer verbitterende anti-judaistische uitlatingen in de hele christelijke dversos Judaies-literatuur dan die, welke wij in de geschriften van de teleurgestelde Luther aantreffen.”

Hij wil dan ook niks meer te maken hebben met dit “vervloekte en verworpen ras der Joden. Want zij leven onder ons en wij weten dat zij liegen, lasteren en vloeken. Wij kunnen ze niet dulden, als wij niet willen delen in hun leugens, hun vloeken en hun lastering. Wij moeten vol van gebed en eerbiedige vroomheid een genadige strengheid uitoefenen. Laat mij u mijn eerlijke advies geven. In de eerste plaats moeten hun synagogen in brand worden gestoken en wat niet verbrandt, moet met modder worden bedekt. Dit moet worden gedaan voor de eer van God en van het christendom, opdat God mag zien dat wij christenen zijn en wij niet zo maar geduld hebben of goedgekeurd hebben dat zijn zoon en zijn christenen in het openbaar onderworpen zijn aan liegen, vervloeken en lasteren. In de tweede plaats moeten hun huizen worden afgebroken en vernietigd. Zij moeten in stallen worden ondergebracht als zigeuners, opdat zij beseffen dat zij geen meesters zijn in ons land, zoals zij trots vertellen, maar ongelukkige gevangen, zoals zij onophoudelijk voor God klagen. Ten derde moeten hun hun boeken worden afgenomen. Ten vierde moet hun rabbijnen met de doodstraf worden verboden verder les te geven. Ten vijfde mogen zij zich niet vrijelijk bewegen. Laten zij maar thuis blijven. Ten zesde mogen zij geen rente meer nemen. Het geld, dat men ze afneemt, moet besteed worden voor hulp aan een Jood, die zich laat dopen. Ten zevende moeten zij hard aan het werk worden gezet.”

Luther wilde Joden zoveel mogelijk weren uit de normale samenleving als “straf” voor het feit dat ze geen christen wilden worden, en dus eigenlijk niet aan zijn ideaal voldeden. “Het voorbeeld van Luther vond navolging. In onze generatie zijn Luthers geschriften voor de nationaal-socialisten steeds weer herdrukt en als de scherpste antisemitische propaganda gebruikt. ( J. Soetendorp)”.

“Lieden als Streicher, Goebbels, Hitler en ten onzent de NSB citeerden graag uit Luthers geschriften”.. Kortom met de Lutherse bijbel werden de Joden de gaskamers in gedreven.

Bibliografie van Hans Jansen
FUCHS, Eduard, Die Juden in der Karikatur. Ein Beitrag zur Kulturgeschichte, München, Langen Verlag, 1921, 309 p.

GRABOIS, Aryeh, « De l’antisémitisme ‘théologique’ à l’antisémitisme ‘racial’: la controverse sur le pape ‘juif’ au XIIe siècle », in: Zion, XLVII (1982), pp. 1-16.

JANSEN, Hans, Raymond Martini’s manuscript ‘Pugio Fidei’ (‘Dolk van ’t geloof’) infecteert West en Oost. Een receptie-geschiedenis van middeleeuwse literatuur over Joden, Kampen, Kok, 1990, 61 p.

KISCH, Guido, « Nationalism and Race in Medieval Law », in: Seminar: An Annual Extraordinary Number of ‘The Jurist’, 1 (1943), p. 71.

NETANYAHU, Benzion, The Marranos of Spain from the Late XVIthe to the Early XVII Century, Cornell University Press, 1999, 302 p.

ROTH, Cecil, « Marranos and Racial Anti-Semitism: A Study in Parallels », in: Jewish Social Studies II (1940), pp. 239-258.

ROTH, Cecil, Histoire des Marranes, Paris, Liana Levi, 2002, 352 p.

RANDIERE LA ROCHE, Josette, « Du discours d’exclusion des juifs: anti-judaïsme ou antisémitisme? », in: Les problèmes de l’exclusion en Espagne (XVIe-XVIIe siècles), Etudes

réunis et présentées par Augustin Redondo, Paris, Publications de la Sorbonne, 1983, pp. 51-77.

SICROFF, Albert, Les Controverses des statuts de ‘pureté de sang’ en Espagne du XVe au XVIIe siècle, Paris, Didier, 1960, 270 p.

SHACHAR, Isaiah, The Judensau. A Medieval anti-Jewish Motif and its History, London, Warburg Insitute, 1974, 101 p.

STROLL, Mary, « The Anatomy of the Schism: The Jewish Element », in: idem, The Jewish Pope. Ideology and Politics in the Papal Schism of 1130, Leiden, Brill, 1987, pp. 156-169.

TRACHTENBERG, Joshua, The devil and the Jews, New Haven, Yale University Press, 1943.

YERUSHALMI, Yosef, From Spanish Court to Italian Ghetto. Isaac Cardoso: A Study in Seventeenth-Century Marranism and Jewish Apologetics, University of Washington Press, 1981.

YERUSHALMI, Yosef, « L’Antisémitisme racial est-il apparu au XXe siècle? De la limpieza de sangre espagnole au nazisme », in: Esprit, maart-april 1993, pp. 19-42.

Lees ook:
het boek Christelijke oorsprong van racistische jodenhaat van dr. Hans Jansen. ISBN 90-242-2346-6; Uitgeverij Kampen.

Dr. Hans Jansen hoogleraar “antisemitisme” aan het Instituut Simon Wiesenthal te Brussel. Het artikel staat onder zijn copyrights.

Een gedachte over “Christelijke wortels van racistische jodenhaat

  • 7 juli 2019 om 12:14
    Permalink

    Christelijke wortels van racistische jodenhaat?….Wat een onzin!…Bah!

Reacties zijn gesloten.