De plaats van honden in het Jodendom

Geschreven door de redactie

Een bekende en dierbare rabbijn vertelde ons het volgende over honden en de Sefer hazohar. Kèlèv is in het Hebreeuws hond. Kè is in het Hebreeuws als Lèv is in het Hebreeuws hart. Wat is dan kèlèv -hond – ? Als het hart! Een hond kan daarom dicht naar je hart staan legde hij uit. Wat kan er nog meer verteld worden over honden en het Jodendom?

Honden zijn inderdaad hele speciale dieren. Honden spelen ook in de Joodse overlevering een heel bijzondere rol. Het woord hond – kelev – [dichtbij het hart], is een referentie naar de gezelschap en de trouw, en hun speelsheid naar hun baasjes. Onze traditie leert ons dat honden ook heel ‘gemeen’ (zowel in goede als slechte manier) zijn, de Talmoed zegt dat honden kunnen helpen om de Noordelijke grens van Israel te beschermen – wat nu ook gebeurd met o.a. Gedud Ha’ivri. Onze geleerden zeggen ook dat honden [althans toen sowieso] een zesde zintuig hebben, ze weten wanneer bijv. de ‘engels des doods’ in de stad was gekomen. In de Torah zien we bijv. ook in de nacht van de exodus, toen de eerstgeborenen van Egypte stierven dat ‘geen hond blafte’. Het blaffen zou namelijk heel normaal zijn onder de paniek die de Egyptenaren hadden, en honden blaffen normaal gesproken gerust mee. De Torah geeft hen zo ook een speciale rol in die nacht. Vandaar dat de Torah hun “vriendelijkheid” beloond, met het aan ons aanbevelen dat wij ’t vlees dat wij niet mogen eten, aan hen geven – N’vela en treifa.

Ook zien we in de Midrash wanneer Moshe Yosef’s botten mee wilt nemen naar Eretz Yisroel, dat daar weer honden in voorkomen. De Egyptenaren hadden namelijk twee grote gouden honden (door Egyptische mystici) geplaatst bij de kist van Yosef, en die honden blaften als gekken als er maar iemand in de buurt kwam. Echter toen Moshe daar kwam om Yosef’s kist (met botten) mee te nemen, bleven de honden stil – door de woorden van Moshe).

Ook komen we honden tegen met het verhaal van Gidon, toen Gidon met zijn leger in de nacht, hun vijanden in hun slaap op de vlucht joeg. Moest men door de omliggende bossen lopen, maar in deze bossen waren veel wilde honden, en al deze honden bleven stil en blaften niet tegen Gidon en zijn leger, zodat ze er ongehoord konden komen. Het is ook hierom dat veel Joden honden niet als niet-koshere dieren zien (niet kosher in de zin van, dat je het niet mag aanraken).

Het Jodendom verbied het houden van een dier niet, ik ken heel veel religieuze Joden met een huisdier. Maar er zijn ook heel veel religieuze Joden (met name Chareidim) die geen huisdier willen. Het is zelfs zo dat het Jodendom wel erkent dat het veel voordelen heeft. Kinderen leren verantwoordelijkheid en gevoeligheid door het zorgen voor de huisdieren. Huisdieren brengen blijdschap in het huis en zijn een gezelschap voor de eenzamen. De Talmoed vermeldt dat honden vooral gevoelig zijn voor gevaar en je bewaken voor indringers [Baba Kama 60b]. Verder vertellen onze geleerden hierover dat we heel veel goede trekken kunnen leren van dieren, “Was de Torah niet gegeven, dan konden we ‘kuisheid’ van de kat leren, oprechte arbeid en vlijtigheid van de mier, trouw van de duif, en overweging voor een partner van de haan” [Eruvin 100b].

Door de eeuwen heen hebben Joden altijd wel bijna alle soorten dieren gehouden, ze hebben ze verzorgd, met ze gewerkt en op andere wijze hun voordeel met hen gedaan. Alleen huisdieren hebben voor ‘plezier’, is soms nogal een discussiepunt binnen het Jodendom. Men zegt namelijk:
Een Joods huis moet een heiligdom zijn, vol van Torah studie, gebed en zegeningen – allen die niet gereciteerd kunnen worden in de aanwezigheid van huisdieren die opzettelijk of ongewild het huis in en uit gaan. [Pele Yoetz, Ba’alei Chaim] Het veroorzaken van pijn aan dieren is ook een Torah verbod, daarom is een Jood verplicht om eerst zijn (huis)-dieren te eten te geven voordat hij zelf gaat eten, want hun laten wachten op eten (het uit stellen) wordt gezien als een ernstige overtreding, zelfs al is ’t maar één keer.

Om deze reden heeft Rav Eliezer Papo (1785) ook geadviseerd om geen vogels groot te brengen (wat in zijn tijd in Sarajevo ‘normaal’ was), en het zelfde kan gezegd worden over huisdieren zegt men. Een Jood moet sowieso vermijden om een huisdieren in een kooi te houden, want dat zorgt alleen maar voor leed bij zo’n dier. Sommige praktische redenen waarom religieuzen Joden ook wel geen huisdieren nemen is omdat ze grote families hebben. In huizen met oudere kinderen, nemen al vaak de verzorgende rol voor de kleintjes over,, dus er is dan al een goede mogelijkheid om zo verantwoordelijkheid en gevoeligheid aan te leren. Natuurlijk is een huis vol kinderen – lijkt mij – op zichzelf al een zegen van vreugde en gelukkigheid, waar er nooit een saai moment is, of eenzaamheid. Maar daar komt bij dat kleine kinderen vaak bang zijn voor huisdieren, terwijl zuigelingen juist de vloer delen met dieren, en zou om die reden misschien niet handig zijn om huisdieren te hebben. En een laatste reden kan een economische zijn – een grote familie én een huisdier kost veel geld.

Honden zijn ook bijzondere dieren, en ik zelf zou er niets op tegen hebben om ooit een huisdier te hebben.

Als we dezelfde naam Kèlèv tegenkomen bij de 12 verkenners en weten wat hun Hebreeuwse naam inhoud dan wijkt de naam Kèlèv (Kaleb de zoon van Jefunne) sterk af in betekenis van de andere namen van de 12 verkenners. Toch is het Kèlèv die trouw blijft en volkomen vertrouwt op de Eeuwige die de kinderen van Israël zal brengen in het beloofde land. Die trouw wordt beloond want Kèlèv en Jozua mogen het beloofde land betreden. De andere 10 verkenners met hun veelzeggende klinkende namen niet.