De Tempel en de Cherubijnen

Geschreven door Dayan mr. drs. R. Evers

De Tempel vormde het brandpunt van G’ds heiligheid. Hoe dichter men G’ds onzichtbare troon naderde des te strenger werden eisen van reinheid en heiliging. Met name voor de Koheen gadol, de Hogepriester, golden hoge eisen van morele en rituele zuiverheid. Vanuit onze profane, alledaagse, onreine menselijke sfeer kunnen wij niet zomaar G’d benaderen.

Hoe dichter men de binnenste cirkel van heiligheid nadert, hoe meer men zich hierop moet voorbereiden. De opstelling van het volk in het woestijnkamp symboliseerde dit. Voor een aantal onreinen was het kamp verboden terrein. Rond de Tabernakel woonden de priesters en levieten. Daarna was er het heilige en daarop volgde het Allerheiligste.

Daar stond de Arke met de Cherubijnen, de dragers van G’ds troon. Op de deksel van de heilige Arke openbaarde G’d Zich boven op de stenen tafelen en de Torarol. In het Allerheiligste was alles van het zuiverste materiaal. De Arke was van het fijnste goud gemaakt. Ook de Cherubijnen op de verzoendeksel, de tafel van de toonbroden en het reukofferaltaar waren van zuiver goud. Maar meer naar buiten toe werden steeds goedkopere en minder fijne materialen gebruikt.

Hoe kunnen wij G’d navolgen?
Is G’d niet ver boven de mens verheven? Hoe kunnen wij G’d navolgen? Dit vraagt de midrasj dan ook: “Jullie zullen Mij heilige mensen zijn” (Exodus 22:30). Is het mogelijk heilige mensen te zijn zoals G’d heilig is? De Tora stelt echter: “Want Ik G’d ben heilig”. Dit betekent: G’ds heiligheid is verheven boven jullie heiligheid! (Wajikra Rabba 249). Rabbi Mosjé Alsjiech (16e eeuw) vraagt: “Wat zijn wij eigenlijk en wat stelt ons leven nu eigenlijk voor? Wij lijken op een vleugje lucht in vergelijking met G’d. Op geen enkele manier zijn wij heilig zoals Hij heilig is. Wat deed G’d daarom? Hij liet in de Tora schrijven ‘Heilig zullen jullie zijn’ (Leviticus 19:2), hetgeen zónder een extra letter waw – hetgeen duidt op gebrekkigheid – geschreven werd. Maar wanneer de Tora zegt: ‘want Ik ben heilig’, staat de letter waw wèl vermeld, een teken van volmaaktheid. G’ds heiligheid is ver boven die van de mens verheven. De maggied (prediker) van Zlotzow citeert op de woorden: “Heilig zullen jullie zijn, want Ik ben heilig”, de midrasj die zegt: ‘Mijn Heiligheid is verheven boven jullie heiligheid’. Dit was toch algemeen bekend! Wat kunnen we hier nog van opsteken?

Gebaseerd op een menselijk heiligheidsfundament
De Zlotzower maggied gaf de volgende uitleg: “G’d laat Zijn Heiligheid neerdalen op het menselijk heiligheidsfundament. Mijn heiligheid, zegt G’d, is gebaseerd op jullie reinheid. Net zoals jullie beneden op aarde Mijn Naam heilig verklaren, zo wordt Hij ook in Hemel geheiligd. Onze aardse heiligheid weerspiegelt G’ds heiligheid. Het verschil tussen G’ds en onze heiligheid blijft onoverbrugbaar. Maar hoewel heiligheid een onmogelijke opdracht lijkt, is het de enige manier om het Opperwezen te benaderen. Voordat wij G’ds Heiligdom enigszins kunnen benaderen, moeten we ons aan Hem spiegelen om zoveel mogelijk op G’d te gaan lijken (Maimonides Misjné Tora, Hilchot De’ot 1:6).

Een allesverterend vuur
G’ds louterende Aanwezigheid verteert alles wat niet heilig, onzuiver en niet ethisch, immoreel is. Daarom moeten we onszelf heiligen voordat wij G’ds heiligheid kunnen naderen. Naast rituele reinheid gaat het om de zuiverheid van onze intenties en ons gedrag. Maimonides verwoordt dit zo duidelijk: “Net zoals Hij heilig is moet jij ook heilig zijn. Op die wijze hebben de profeten G’d bij al die namen genoemd, zoals langzaam van toorn, overvloedig en liefderijk, trouw, rechtvaardig, volmaakt, heldhaftig, sterk etc. om te laten weten dat dit goede en rechte wegen zijn waarnaar de mens moet handelen om zoveel mogelijk op G’d te gaan lijken. Alles wat met dood en corruptie te maken heeft, maakt onrein. Het jodendom is leven. G’d is leven. Daarom ontheiligt de dood en mag onreinheid en onvolmaaktheid de Tabernakel of Tempel niet betreden

Wat waren die cherubijnen – die Engelen op de Heilige Arke eigenlijk?
Op welke wijze helpen deze Engelen om naderbij G’d te komen? Overtraden de Joden niet het beeldverbod?

Wij kunnen G’d alleen benaderen door G’d zelf. De Koezari (3:23) – een filosofische klassieker van Rabbi Jehoeda Hallevi (12e eeuw) – schrijft hierover: “Wij kunnen G’d alleen naderbij komen door opdrachten van G’d Zelf. Hij kent van alles de maat, het gewicht, de tijd en de plaats. Alleen op die manier kan men zich aan G’d hechten. Deze gedachte staat ook aangeduid bij het vervaardigen van de Tabernakel: Betsalel, de architect, maakte de Heilige Arke precies zoals Mosje Rabbenoe had opgedragen, zonder toevoeging of vermindering. Alleen dan kan de G’ddelijke aanwezigheid (Sjechiena) daarop rusten”.

Jongens- en meisjesgezicht
Rabbi Jehoeda Nachsjoni belicht vele aspecten van deze wonderlijke vormen. De Talmoed (B.T. Chagiega 14a) stelt, dat het woord cheroeb `als een kind’ betekent. Rav Pappa vraagt in de Talmoed hoe het mogelijk is dat cherubijnen een kindergezicht hebben terwijl uit andere bronnen blijkt, dat de cherubijnen een volwassen gezicht hebben. De Talmoed antwoordt dat er grote en kleine gezichten bestaan. De profeet Ezechiël nam in het Merkawa-visioen (voorstelling van de G’ddelijke Troon) het gezicht van een volwassene waar maar ook het gezicht van een kind. De Spaanse, vijftiende eeuwse Rabbi Jitschak Abarbanel, meent dat de cherubijnen op de Heilige Arke de vorm hadden van twee kleine kinderen, die ongeschonden en onbezoedeld waren door zonde. Het ene was een jongetje en de ander was een meisje. Het leert ons, dat het hoogste mensideaal verbondenheid met de Tora is.

Doorlopend lernen
Deze twee cherubijnen stonden op de Heilige Arke en dit symboliseert een interessante gedachte. Iedereen, die op de Heilige Arke staat en het joodse volk als Talmied-chagam (geleerde) leidt, heeft slechts het niveau van jongelui bereikt, die nog niet voldoende geleerd hebben. Daarom heten geleerden bij ons ook Talmiedé Chagamiem, d.w.z leerlingen van Wijzen en geen geleerden zelf. Dit duidt erop dat iedereen te allen tijde verplicht is te blijven lernen – education permanente – en te blijven stijgen op spiritueel niveau.

Medelijden
Rabbi Baroech Epstein (20e eeuw) stelt, dat de cherubijnen een kindervorm hadden om G’ds medelijden op te wekken. Het joodse volk wordt vergeleken met een jong kind.
Een derde verklaring wil (B.T. Joma 54b) dat wanneer de Joden op pelgrimstocht naar Jeruzalem kwamen, men het Parochet (de voorhang voor het Allerheiligste) oprolde en hen de cherubijnen liet zien die naar elkaar gericht waren. De kohaniem – de priesters – zeiden dan tegen het verzamelde volk: “Zie hoe geliefd jullie zijn bij G’d, zoals de liefde tussen man en vrouw”. Het zicht van de cherubijnen benadrukt de liefde tussen het joodse volk en G’d. De kindergezichten van de cherubijnen onderstrepen het belang van het onderwijs aan de jeugd: “Uit de mond van kleine kinderen heeft U kracht gevestigd”.

Boodschappers
Volgens Maimonides (Moré Newoechiem 45:3) toonden de cherubijnen op de Heilige Arke symbolisch aan, dat Engelen inderdaad bestaan. Ik laat Maimonides zelf aan het woord: “Het bestaan van Engelen bewijst dat er wezens existeren, die geen lichaam zijn maar waar G’d Zijn goedheid en licht niettemin op laat schijnen. Wij noemen deze wezens Engelen. Deze Engelen brengen als boodschappers woorden van G’d over aan de profeten. Het bestaan van G’d noodzaakt ook tot geloven in het bestaan van Engelen, waardoor de profetie wordt onderhouden. Om dit geloof te versterken, heeft G’d opgedragen om de Heilige Arke met twee Engelenvormen te tooien om het bestaan van de Engelen in de overtuiging van het volk te versterken. Engelen vormen de verbinding tussen het Opperwezen en de mens. Zij vormen de voorwaarde voor profetie en het bestaan van de Tora. Hierdoor is ook afgoderij onmogelijk”.

Twee of meer
Eén cherubijn op de Heilige Arke was niet mogelijk omdat de mensen dan zouden denken dat dit het beeld – chas wesjalom – van G’d zou zijn. Het feit dat er twee Engelen staan, duidt erop dat er meer Engelen zijn. Maar als het Engelen waren, waarom moest dan de ene cherubijn het gezicht van een jongetje en de andere dat van een meisje hebben? Het woord cherubijnen in Tenach betekent altijd Engelen. Reeds in het derde hoofdstuk van Bereesjiet (Genesis) staat dat G’d de cherubijnen ten oosten van het paradijs plaatst. Ook de profeet Ezechiël zag de cherubijnen in de Tempel staan. Of de cherubijnen werkelijk een mannelijke en vrouwelijke vorm hadden, is onduidelijk, maar men zou ter verdediging kunnen inbrengen, dat onze Wijzen slechts stellen, dat zij de liefde van een jongetje en een meisje uitstraalden, maar dat zij niet werkelijk de vorm van een jongetje en een meisje hadden.

Engelen in het Heilige
Rabbi Jitschak Abarbanel (15e eeuw, Spanje) gaat verder in op de vraag hoe de Tora kan voorschrijven om Engelenvormen in het Heilige neer te zetten. Ik laat Abarbanel zelf aan het woord: “Dit lijkt veel op overtreding van het verbod “Gij zult geen enkel beeld en afbeelding maken, noch van iets dat in de Hemel boven of op aarde beneden is”. Hoe kan de Tora dit hebben voorgeschreven? Abarbanel legt uit, dat het verbod alleen maar inhoudt dat men geen afgodenbeelden mag maken om ze te dienen maar het Tempelwerk en alle voorwerpen daarin waren puur gericht op een monotheïstische G’dheid. De cherubijnen zijn niet bedoeld als bemiddelaars tussen G’d en de mens, maar als symbool voor Zijn grote werken. Abarbanel legt uit, dat de Engelen de eeuwige band symboliseren tussen mens en het Opperwezen.

De Lubawitsjer Rebbe meent, dat de Joden, die in de woestijn het gouden kalf maakten, dit als een soort replica vervaardigden van de cherubijnen in het Allerheiligste. Ze wisten dat de cherubijnen daar als symbool van de band tussen hoger en lager zouden komen te staan. Het beeld van het gouden kalf was dus niet zozeer een uiting van G’dsloochening. Het probleem met het Gouden Kalf school eerder in het feit, dat ze iets wilden concretiseren dat niet in grove aardse vormen gestalte mocht krijgen.

Verboden en toegestaan
Er is een Talmoedische uitspraak die aangeeft, dat alles wat G’d ons verboden heeft in de Tora, Hij ook weer een klein beetje heeft toegestaan. Toen Mosje zei dat men geen afgodsbeelden mocht maken, werd hem tegelijkertijd medegedeeld dat hij wel twee cherubijnen moest maken. Iets dergelijks vinden we ook in de sfeer van de incest. Men mag niet trouwen met de vrouw van een broer maar wanneer deze kinderloos is overleden, is het een mitswa (gebod) om te trouwen met de schoonzuster – om kinderen op naam van de overleden broer te krijgen (indien men dit wil). Er staat dat we geen wol en linnen – sja’atneez – door elkaar mogen dragen in onze kleren maar tegelijkertijd mag dat wel bij de Tsietsiet. Enerzijds staat er, dat het verboden is om werk te doen op Sjabbat maar aan de andere kant schrijft de Tora voor, dat we in de Tempel dagelijks twee schaapjes moeten offeren. We kunnen G’d alleen kennen door G’d Zelf. Daarom is alleen dat wat de Tora heeft toegestaan voor ons geoorloofd.

Twee soorten opdrachten
Men kan de twee cherubijnen ook zien als de beschermengelen van de twee soorten opdrachten die op de stenen Tafelen in de Arke staan: de opdrachten tussen mens en G’d en de intermenselijke. In de staatsinrichting worden beide banden voorgesteld door de Hogepriester, die de band tussen mens en G’d symboliseert en de koning die de intermenselijke relaties bestuurt. De twee cherubijnen dienen idealiter op elkaar gericht te zijn en mogen niet van elkaar afgewend raken, zoals de slechte toestand tijdens de periode van de tweede Tempel, toen een duidelijk verschil bestond tussen het aardse koningsgezag en het werkterrein van de Koheen gadol, de Hogepriester. Joodse leiders – leken en religieuzen – moeten sympathiek ten opzichte van elkaar staan.

Eigen initiatief
We kunnen niet op eigen initiatief – gebaseerd op onze eigen normen en waarden – dingen toestaan die buiten de traditie vallen. De kleinste afwijking kan grote gevolgen hebben voor de fundamentele beginselen van ons geloof. Dit geldt ook voor de cherubijnen. Rasjie (1040-1105) stelt heel duidelijk op het verbod “gij zult bij Mij geen afgoden van zilver en goud maken” dat dit slaat op de cherubijnen, die bij G’d staan: deze mogen niet van zilver zijn. Want als men ook maar enigszins afwijkt van de Tora-opdracht en in plaats van goud zilver zou gebruiken bij de vervaardiging van de cherubijnen, dan “zullen zij voor Mij zijn als afgoden”. Tevens zou men kunnen menen, dat men cherubijnen zou mogen maken in synagogen en leerhuizen zoals ze ook in de Tempel staan. Daarom staat er: ”Gij zult ze niet voor uzelf maken” – want dat zou een afwijking van de G’ddelijke opdracht vormen.

©Dayan mr. drs. R. Evers