Een Joodse visie op privacy

Geschreven door Dayan mr. Drs. R. Evers

Internet en alle andere moderne communicatiemiddelen – van GSM tot satellietfotografie – heeft vele mogelijkheden voor ons geopend maar dreigt tegelijkertijd steeds meer in te breken in de beslotenheid van ons prive-leven. Regeringen breken hun hoofd tegenwoordig over het probleem van de privacy-bescherming van hun burgers en publiceren hun standpunt in rapporten over de “grondrechten in het digitale tijdperk”. Maatschappelijke discussie en politieke besluitvorming over de toepassingen van internet, de toegankelijkheid van de electronische snelweg voor alle burgers en over daarmee samenhangende grondrechten zijn inderdaad prioriteiten van de eerste orde.

De Joodse visie op deze privacy-materie is weinig bekend maar niettemin zeer uitgesproken en actueel, temeer daar in de Tora expliciet de verheven karaktereigenschappen van Sara – onze eerste Aartsmoeder – vermeld worden. “En de leeftijd van Sara was honderd zeven en twintig jaar. Dit waren de levensjaren van Sara”. Rasjie (1040-1105) legt uit, dat toen zij honderd jaar oud was zij nog even onschuldig en onbezoedeld was als toen zij twintig jaar was en toen zij twintig was zij als een meisje van zeven was qua schoonheid. Tevens was zij een zeer tsenioesdikke – ingetogen – first lady van klal Jisraeel. Deze kwaliteit van privacy wordt in het Jodendom sterk benadrukt. Toen de drie Engelen Awraham Awinoe bezochten vroegen zij hem: ”Waar is je vrouw Sara?”. In B.T. Bawa Metsia 87a stellen onze Wijzen, dat de Engelen zeker wisten waar Sara was. Waarom dan deze vraag? Zij stelden Awraham deze vraag om daardoor bekend te maken, dat Sara ingetogen was en daarom in haar tent bleef om haar nog beminnelijker te doen zijn in de ogen van haar man. Maar wat betekent de Joodse privacy-opvatting in de breedte van het maatschappelijk leven?

Een Joodse visie op privacy
Wat is privacy en waarom is het zo belangrijk voor ons? Privacy heeft te maken met onze waardigheid als individu en bevindt zich in het spanningsveld van de belangenafweging tussen de rechten en claims, die de maatschappij op ons heeft en onze behoefte onszelf te kunnen zijn.
Het meedogenloze optreden tegen ongewenste elementen in nazi Duitsland, de Sovjet-Unie en communistisch China onderstreepte het belang van bescherming van het individu tegen het machtige staatsapparaat. Maar dit is slechts een negatieve benadering. De positieve kant van privacy bevordert een omgeving, waarin iedereen zich vrij voelt om zijn unieke talenten te ontplooien zonder hierin door al te veel externe factoren gestoord te worden.

Ontplooiing van onze ware aard
In het Jodendom gaat het privacybegrip veel verder dan in de seculiere wet. In de religie speelt de vraag hoeveel van de omgevingsinvloeden wij willen toelaten in de privacy van onze gedachten en gevoelens. Aardse zorgen, de angst te worden uitgelachen en vele andere invloeden vanuit onze directe omgeving, zijn vaak factoren bij uitstek, die ons hinderen in de ontplooiing van onze ware aard. In de religie betekent dit, dat wij niet in staat zijn om dichter bij de G’ddelijkheid te komen, wanneer wij niet de privacy van onze eigen ‘ínnerlijke’ ruimte kunnen waarmaken. Mosjé vluchtte naar de woestijn om met G’d te communiceren en grote geesten zoals de Ba’al Sjeem Tov, de Gaon van Wilna en de Chazon Iesj stonden erom bekend, dat zij zich bij tijd en wijle volledig terugtrokken uit hun menselijke omgeving, enkel en alleen om hun eigen geest te ontwikkelen.

Niet bij de buren naar binnen kijken
Vanaf het prille begin van het Joodse volk stond respect voor de privacy van anderen bovenaan de prioriteitenlijst. “Hoe schoon zijn uw tenten, o Ja`akov…” (Bemidbar 24:5) was de spontane uitroep van de heidense profeet Bile’am, die het kamp van de Israëlieten in de woestijn kwam vervloeken, hetgeen echter mislukte. Wat was er zo goed aan de tenten van de Joden? In de Talmoed (B.T. Bawa Batra 60a) wordt geantwoord, dat Bile’am de profeet er erg van onder de indruk was, hoe de tenten opgesteld stonden. De tentopeningen waren zo geplaatst, dat niemand bij de buren naar binnen kon kijken, zodat ieders privacy beschermd was. Een duidelijk andere opvatting dan degenen, die tot diep in de avond de gordijnen open laten, zodat iedereen naar binnen kan kijken, omdat er bij hun thuis niets onbetamelijks gebeurd.
Waarom is privacy zo’n belangrijk onderwerp in de Tora? Omdat de ware godsdienstigheid zich uit in een houding waarin men zichzelf niet constant vergelijkt met andere mensen. In onze jachtige concurrentiemaatschappij zijn wij allemaal doorlopend bezig “to keep up with the Jones”. Regelmatig spiegelen wij ons aan anderen. Een werkelijk religieus mens spiegelt zichzelf alleen aan G’d en hoeft niet over te lopen van nieuwsgierigheid hoe het met de buren gaat.

Crediteuren blijven buiten
De Tora was zijn tijd ver vooruit met het oog op de privacy-wetgeving. De grootste bedreiging van iemands privacy vormen zijn schuldeisers. In het uiterste geval kunnen zij – geheel rechtmatig volgens de seculiere wetgeving – het huis van hun schuldenaar binnendringen en laten verkopen wat hun goeddunkt of zelfs het hele woonhuis laten veilen. Crediteuren mogen het recht niet in eigen hand nemen maar deurwaarders en andere beambten kunnen zonder toestemming van de bewoners hun huis binnengaan. Alleen in de Tora staat een privacy-beschermende maatregel, die zelfs in onze moderne rechtsstaat (nog) onbekend is (Dewariem 24:10 e.v.): “Wanneer je van je naaste enige schuld te vorderen hebt, dan mag je zijn huis niet binnengaan om een pand van hem weg te nemen. Je moet buiten blijven staan en de man die je iets schuldig is, zal het pand naar buiten brengen en aan je geven”. Dit geldt zowel voor de crediteuren als voor de deurwaarder. Met deze regeling wil de Tora verantwoordelijkheid voor financiële verplichtingen geenszins afzwakken. Schulden moeten zonder meer betaald worden en een schuldenlast heeft in het Tora-denken dezelfde gevolgen als in het seculiere recht. Waar het wèl om gaat, is de menselijke waardigheid, die in het geding is wanneer vreemden andermans gebied binnendringen. De Tora schrijft de debiteur voor de eer aan zichzelf te houden. Zelfs een gerechtsdienaar blijft buiten staan om het recht op privacy niet te schenden.

Subtiele inbreuken
Niet ieder gedrag is overigens in juridische termen te vatten. Ook subtiele vormen van inbreuk op privacy hebben hun weg gevonden in de Talmoed (500 n.d.g.j.). Bij de vier gedragingen, die volgens Rabbi Sjimon ben Jochai verwerpelijk zijn in de ogen van G’d en onaangenaam zijn in de ogen van de mens, hoort ook het plotseling betreden van andermans kamer, zelfs binnen het eigen gezin. Rabbi Akiwa zei: “Betreed je eigen huis niet onaangekondigd; dit geldt des te meer voor andermans huis” (B.T. Pesachiem 112a). Deze adviezen zijn gebaseerd op een passage in Bereesjiet (3:9). Voordat G’d Zichzelf openbaarde aan Adam, vroeg Hij hem “Waar ben jij?” om hem niet te overrompelen. Uit deze benadering van G’d kunnen de mensen goede manieren leren.

Burenrecht en privacybescherming
Regelgeving ten aanzien van privacybescherming wordt verder gevonden in het burenrecht. De Talmoed erkent, dat iedereen het recht heeft op ongestoorde privacy, ook wanneer dit slechts het zicht van anderen betreft. Voyeurs en nieuwsgierige Aagjes worden geweerd door de regel, dat buren geen ramen mogen aanbrengen, die hen in staat stellen het belendende perceel binnen te gluren (Bawa Batra 3:7). Schade door ‘illegitiem kijken’ wordt in de Talmoed behandeld als een serieuze vorm van schade (hezek reija).
Maar er is meer…. De privacy van persoonlijke correspondentie wordt gewaarborgd door een verordening van Rabbenoe Gersjom Me’or haGola uit de tiende eeuw. Vertaald naar onze tijd betekent dit een verbod op het afluisteren van telefoongesprekken of het openbaar maken van computergegevens, ook door regeringsautoriteiten – behoudens in geval van (ernstige) verdenking van misdadige activiteiten of nationaal belang.

Briefgeheim
Het briefgeheim komt het dichtst in de buurt van de strekking van de nieuwe ideeën over de “grondrechten in het digitale tijdperk”. Opvallend is, dat de verordening van Rabbenoe Gersjom gebaseerd is op het Bijbelse verbod om “als een roddelaar onder uw volk rond te gaan” (Wajikra 19:16). Het verbod in Leviticus is algemeen en techniek-onafhankelijk geformuleerd. Volgens een aantal Middeleeuwse geleerden overtreedt men deze verordening van Rabbenoe Gersjom reeds door het zonder toestemming openen van andermans brief, ook wanneer er niet duidelijk wordt aangegeven, dat de afzender geheimhouding van de inhoud van de brief beoogde. Wanneer men de brief niettemin opent, overtreedt men de geheimhoudingsplicht, wordt men beschouwd als een ‘inbreker’ en negeert men het gebod “Gij zult uw naaste lief hebben, gelijk uw zelve”, hetgeen in de Talmoed door Hilleel vertaald wordt als “Wat gij niet wilt dat u geschiedt, doe dat ook aan een ander niet”. Daarnaast impliceert het openbaar maken van andermans geheimen een bepaalde vorm van schade.

Vergelijking tussen de rechtstelsels
De privacy-bescherming vanuit de Joodse leer is, gezien het bovenstaande, dus veel ouder dan de Europese en bovendien uitgebreider dan het Europese recht op informationele zelfbeschikking. Zo twijfelt de commissie “grondrechten in het digitale tijdperk” over de vraag of de aard van het gekozen kanaal (gesloten brief, telefonie, e-mail), de wijze van adressering en de aard van de communicatie als richtsnoer kunnen dienen voor de mate en verwachtingen van vertrouwelijkheid bij de afzender. De commissie stelt, dat een geadresseerde ansichtkaart niet onder de bescherming van het voorstel zal vallen. De Joodse wet kan wat de ansichtkaart betreft hierin meegaan, maar ten aanzien van een fax, die duidelijk aan één persoon geadresseerd is, zal men in ieder geval op grond van twijfel moeten beslissen, dat die eveneens onder de bescherming van de vertrouwelijke communicatie zal moeten vallen.
Een tweede punt waarin de Joodse wet strenger is dan de Europese wet is gelegen in de regel, die alleen gericht is tegen kennisneming door een derde. Wanneer twee personen vertrouwelijk communiceren, lopen beiden het risico, dat de ander de vertrouwelijkheid schendt. Volgens de Joodse wet mag ook de ontvanger van de brief hier niet op onzorgvuldige wijze mee om gaan. Een inbreuk op het vertrouwelijke karakter van de inhoud van de boodschap wordt reeds snel aangenomen. In feite is het zo, dat men alleen gerechtigd is informatie te openbaren, indien dit door de afzender in duidelijke bewoording wordt toegestaan. Het Jodendom was reeds vroeg in de geschiedenis zijn tijd ver vooruit!

©Dayan mr. drs. R. Evers