Kent het Jodendom djihad?

Geschreven door Dayan mr. Drs. R. Evers

Ja’akov had het niet makkelijk in zijn leven. Nauwelijks was hij aan Lawan en Esau ontsnapt of zijn enige dochter Dina wordt geschaakt door Sjechem, de zoon van Chamor. Sjimon en Levi besluiten de stad aan te vallen en Dina te bevrijden. De agressor had de internationale rechtsorde – verwoord in de zeven Noachidische principes – geschonden met deze kidnapping. Deze episode heeft mij aan het denken gezet. Is het Jodendom een pacifistische religie? Kennen wij een djihad ? Wij kennen geen missie dus ook drang om de `ongelovigen te bekeren’. Het Jodendom verheerlijkt de strijd niet zoals de Grieken in hun heldenepos. Maar is sterven voor het Jodendom niet de hoogste geloofsdaad?
Het Jodendom is een pacifistische religie omdat het vrede en leven centraal stelt en in prioriteit boven bijv. “de waarheid” plaatst. Maar dit laat het recht op zelfverdediging onverlet. Wij zijn verplicht onze continuïteit veilig te stellen.
Martelaarschap is een heel ander chapiter. Anderen en de eigen persoon doden omwille van het geloof is een zeer extreme vorm van religieuze expressie, die momenteel veel spanningen oproept op mondiaal niveau. Opgeschrikt door de moord op de Nederlandse Theo van Gogh door een geloofsmartelaar heb ik mij verdiept in de klassieke joodse bronnen. Het resultaat luidt, dat agressief martelaarschap volledig indruist tegen en in strijd is met het joodse geloof. Passief martelaarschap echter creëert een ideale multiculturele samenleving.

Nuances
In de joodse traditie kent martelaarschap veel verschillende gradaties en nuances.

De Hebreeuwse term voor martelaarschap is Kiddoesj HaSjeem – heiliging van de Naam van G’d. Het tegenovergestelde van heiliging van G’ds Naam is Chiloel HaSjeem (ontwijding van G’ds Naam). In Wajikra 22:31-32 staat: “Jullie zullen Mijn geboden in acht nemen en ze uitvoeren. Ik ben G’d. Jullie zullen Mijn heilige Naam niet ontwijden; maar Ik zal geheiligd worden te midden van de kinderen van Israël. Ik ben G’d, die jullie heiligt”. Hoewel deze geboden voor het hele volk gelden, nemen de priesters (kohaniem) een bijzondere plaats hierbij in, getuige Wajikra 21:6 en 22:2.

Van Boven?
Het Tora-begrip “heiliging van G’ds Naam” kan op verschillende manieren begrepen worden. Dit houdt verband met de joodse visie op de relatie tussen G’d en mens. Wanneer G’d als belangrijkste initiatiefnemer wordt beschouwd, blijft het volk Israël passief. In de profetieën van Jechezkeel (Ezechiël hfst. 20, 36 en 39) wordt gesproken over de heiliging van G’ds Naam als een daad van G’d Zelf richting het volk voor het forum van de wereldbevolking. G’ds Naam wordt geheiligd wanneer Israël op wonderlijke wijze wordt gered en de volkeren door de vervulling van de G’ddelijke belofte tot een dieper G’dsbesef komen. Wanneer de mensheid lijdt, wordt G’ds Naam ontheiligd omdat de mensen zullen afvragen waar G’ds “trouw” gebleven is.

Awrahams verweer
Toen Awraham een pleidooi hield voor het verdorven Sedom, sprak onze eerste Aartsvader G’d aan op het begrip Chiloel HaSjeem – ontheiliging. Het verweer van Awraham staat geboekstaafd in Bereesjiet 18, vers 23 en verder: “Awraham trad naar voren en zei: “Wilt U ook rechtvaardigen verdelgen samen met de boosdoener? Misschien zijn er vijftig rechtvaardigen in de stad, wilt U die ook vernietigen en zoudt U de plaats geen vergiffenis schenken ter wille van deze vijftig rechtvaardigen, die erin verblijven? Hetzij verre van U, zoiets als dit te doen, rechtvaardige met booswicht te doden, zodat de brave met de booswicht gelijk gesteld wordt. Verre zij dit van U; zou de Rechter van de gehele aarde geen recht doen?”.

Mens centraal
Het andere paradigma is antropocentrisch en houdt de mens verantwoordelijk voor de eer van G’d. Mosje en Aharon faalden in Kiddoesj HaSjeem – heiliging van G’ds Naam – toen zij in Bemidbar (20:12) op de rots sloegen in plaats van daar tegen te spreken. Het exacte ontwijdende karakter van deze overtreding wordt uitgelegd door Rasjie (1040-1105, een van de grootste middeleeuwse verklaarders): “Want, indien jullie, Mosje en Aharon, gesproken hadden tot de rots en die dan water had voortgebracht, dan ware Ik geheiligd ten aanzien van de hele gemeente. Men had dan gezegd: “Hoe handelt de rots, die niet spreekt en niet hoort en die geen onderhoud nodig heeft? Zij volgt de uitspraak van G’d direct op – des te meer dan zijn wij, mensen, daartoe verplicht. Dit zou een Kiddoesj HaSjeem geweest zijn. Het nalaten hiervan maakte dat Mosje en Aharon het Heilige Land niet mochten betreden”.
Kiddoesj HaSjeem geldt als ontheiliging, ongeacht de aard van het publiek. Een slechte PR voor of door religieuzen heet ontwijding of dit nu in de ogen van heidenen of tegenover gelovigen geschiedt. Er is al sprake van ontwijding van G’ds Naam indien de Bijbelse wet niet goed wordt nageleefd. De profeet Jeremia beschuldigt zijn mensen van ontwijding van G’ds Naam toen zij de wetten van vrijlating van slaven niet juist naleefden (34:16). De profeet Amos vindt verdrukking van armen en onzedelijkheid een ontwijding van G’ds Naam (2:7).
In de Talmoed wordt het begrip Kiddoesj HaSjeem en Chiloel HaSjeem meer naar het persoonlijke, ethische vlak vertaald. Hier gaat het om het initiatief van de mensen, zelfs in de beslotenheid van het privé-leven. Toen Joseef zich niet liet verleiden door Soelaika, de vrouw van Potifar, werd hierdoor G’ds Naam geheiligd, aldus de Talmoed (B.T. Sota 36b).

Uitingsvormen
Er zijn verschillende vormen waarin Kiddoesj HaSjeem tot uitdrukking kan komen: 1. martelaarschap, 2. voorbeeldig ethisch gedrag en 3. gebed. De bereidheid om G’ds Naam te heiligen komt het meest dramatisch tot uitdrukking wanneer men als geloofsmartelaar sterft. Als men bereid is om te sterven voor de belangrijkste geloofspunten heet dit een Kiddoesj HaSjeem. Wanneer men echter niet bereid is om zijn leven op te geven om de drie hoofdzonden van het jodendom niet te overtreden, is dit een Chiloel HaSjeem. Dit wordt behandeld in verschillende traktaten van de Talmoed, zoals Awoda Zara 27b en Sanhedrien 74a en b.
Naar aanleiding van de verzen: “Jullie zullen Mijn heilige Naam niet ontwijden… Ik ben G’d die jullie heiligt, die jullie uit Egypte heeft gebracht om jullie G’d te zijn” (Wajikra 22:32-33), leerden de Rabbijnen: “Op de volgende voorwaarde heb Ik jullie uit het land Egypte gehaald: dat jullie jezelf aan Mij zouden onderwerpen om Mijn Naam te heiligen. Ik ben jullie G’d zelfs wanneer dit afgedwongen moet worden, Ik ben jullie G’d die jullie beloning schenkt” (Sifra, Emor, hoofdstuk 9).

Nooit agressief
Iemand die ter heiliging van G’ds naam sterft, wordt een martelaar voor het geloof genoemd, kadosj – heilig – in het Hebreeuws. Hoewel martelaarschap niet verheerlijkt wordt in het jodendom is iedereen bekend met verhalen over grote opofferingsgezindheid voor het geloof zoals de geschiedenis van Channa en haar zeven zonen en de episode van Rabbi Akiwa en de tien martelaren, die ook op Jom Kippoer wordt voorgelezen als onderdeel van de liturgie. De opofferingsgezindheid van onze Aartsvaders, van de profeet Daniël, van Chananja, Misjaeel en Azarja worden regelmatig verteld. Dit waren mensen, die bereid waren hun leven te geven voor Kiddoesj HaSjeem.
Gedurende de tweede eeuw n.d.g.j. werden de voorschriften van het martelaarschap bij de bekende Rabbinale Vergadering te Loed op schrift gesteld. Kiddoesj HaSjeem werd verplicht gesteld voor de drie hoofdzonden, afgoderij, ontucht en moord (B.T. Sanhedrien 74a).
Opvallend is dat in geen van de klassieke bronnen over actief martelaarschap gesproken wordt. Het gaat telkens alleen over de vraag of men zich mag of moet laten doden voor het geloof. Anderen doden als geloofsdaad valt onder moord, waarvoor men zich als geloofsdaad moet laten doden, hoe paradoxaal dit ook moge klinken!

De Sjoa
Het probleem van Kiddoesj HaSjeem en martelaarschap werd wederom actueel in de donkere jaren van de Sjoa. Gedurende de Tweede Wereldoorlog werden vele joden voor moeilijke gewetensvragen gesteld. Een van de vele vragen, die toen leefden, was de kwestie of een individu het leven moet opofferen om een hele gemeenschap of groep te redden. Sommigen achtten dit verplicht maar anderen, zoals Rabbi J.J. Weinberg (20e eeuw, Duitsland), achtten dit een goede daad doch geen plicht (Responsa Seridé Eesj I:303 e.v.). Omdat het levensgevaarlijk was voor vertegenwoordigers van de joodse gemeenschap om te onderhandelen met de Duitsers, werd in 1941 de vraag gesteld of een bekende Rabbijn een missie zou mogen aanvaarden om te gaan spreken met de Litouwse beulen van de Nazi autoriteiten in Kovno om een groep joden vrij te krijgen. Rabbi Efraim Oshry in zijn Responsa Mima’amakiem (II:1) stelt dat de Rabbijn deze opdracht mag aanvaarden als een vrome daad maar dat hij hiertoe niet verplicht is. Rabbi Oshry vermeldt dat in het voorgelegde geval de Rabbijn inderdaad met de Nazi’s in onderhandeling ging en het heeft overleefd.

Meer dan verplicht
Men kan G’ds Naam ook heiligen – en in zekere zin een bepaalde opofferingsgezindheid tonen – door beter te leven dan strikt noodzakelijk is volgens de letter van de (joodse) wet. Een typisch voorbeeld hiervan was het verhaal van Rabbi Sjimon ben Sjetach, die eens een ezel kocht van een Arabier. Zijn leerlingen zagen, dat er een juweel om zijn nek hing. Toen Rabbi Sjimon hoorde van de vondst van de edelsteen, gaf hij deze direct terug aan de eigenaar. De Arabier riep toen uit: “Geprezen is de G’d van de joden, die er voor zorgt dat zijn volk eerlijk handelt” (Talmoed Jeroesjalmi, Bawa Metsia 2:5). In de Talmoed (B.T. Gittien 46a) wordt de Bijbelse leider Jehosjoe’a als voorbeeld aangehaald, die zijn belofte aan de Giweonieten houdt, hoewel die belofte op grond van een valse voorstelling van zaken afgegeven was. Wanneer Juda, een zoon van onze derde Aartsvader Ja’akov, in het openbaar toegeeft dat hij een relatie heeft gehad met Tamar, wordt die bekentenis beschouwd als een Kiddoesj HaSjeem (B.T. Sota 10b).
Overtredingen en misdrijven worden als onethisch bestempeld met het woord Chiloel HaSjeem. In de Talmoed (B.T. Sjabbat 33a) wordt verteld dat een Chiloel HaSjeem direct bestraft wordt. Chiloel HaSjeem wordt als een van de grootste zonden gezien en de betiteling van een handeling als ontwijding van G’ds Naam heeft velen van zonde weerhouden. Volgens de Jeruzalemse Talmoed (Nedariem 3:14) is het één van de zwaarste overtredingen en kan alleen de dood verzoening schenken (B.T. Joma 86a). Volgens Rabbi Akiwa bestaat er helemaal geen vergiffenis voor Chiloel HaSjeem. Zeker in contacten met mensen, die niet tot het joodse geloof behoren, is iedere aanleiding voor denigrerende opmerkingen over het Jodendom al snel een Chiloel HaSjeem. De Tosefta (Bawa Kamma 10:15) stelt dat het stelen van andere volkeren erger is dan diefstal binnen eigen kring, omdat het eerste een Chiloel HaSjeem is naast de overtreding: “Gij zult niet stelen”.

Hoge bomen
Juist voor vooraanstaande Chagamiem (Wijzen) geldt het principe dat “hoge bomen veel wind vangen”. Een groot geleerde moet zijn schulden direct betalen, niet teveel aanwezig zijn op frivole gelegenheden en geen vier el lopen zonder Talliet en Tefillien – gebedskleding – om duidelijk te maken, dat men continu bezig is met de G’dsdienst (B.T. Joma 86a, Awoda Zara 28a, Maimonides, Jad, Jesodé haTora 5:11). Kiddoesj HaSjeem kan onder veel verschillende omstandigheden en in veel nuances “martelaarschap” betekenen. De hoofdbedoeling van Kiddoesj HaSjeem is het afdwingen van respect voor het moreel en de moraal van het jodendom. Kiddoesj HaSjeem toont commitment, aanhankelijkheid aan G’d en zijn Tora. Kiddoesj HaSjeem betekent standvastigheid. Men is – in het uiterste geval – zelfs bereid voor het geloof en de eigen opvattingen te sterven. Kiddoesj HaSjeem betekent de uiterste consequentie van ons individuele en collectieve waardesysteem. Kiddoesj HaSjeem heeft een centrale rol gespeeld in de hele joodse geschiedenis. Het was de realiteit van de menselijke opofferingsgezindheid en moed. Kiddoesj HaSjeem zorgt ervoor dat het jodendom op een hoog spiritueel niveau bleef gedurende lange weg door de diaspora. Men liet zich niet vernederen om materiaal gewin, om gunst te vinden in de ogen van vijanden of er in ander opzicht beter van te worden Verzet tegen de doorlopende druk van buitenaf om zich aan te passen en te bekeren, bleef branden in het joodse hart en is sinds de tijd van Daniël tot op de dag van vandaag een belangrijk instrument gebleken om de joodse identiteit vast te houden.

Spanning op straat?
Leidt het begrip martelaarschap vanuit het jodendom tot nieuwe spanningen in onze samenleving? Ik denk dat dit vanuit het joodse concept niet het geval kan zijn. Het jodendom kent slechts een passieve vorm van martelaarschap. Dit heeft te maken met het feit dat wij geen missie of evangelisatie kennen. Wij trekken er niet op uit om anderen te overtuigen van ons religieuze gelijk. Deze houding leidt tot de ideale multiculturele samenleving. Het vasthouden aan eigen gebruiken maar het niet willen overtuigen van anderen van de eigen normen en waarden leidt tot een karaktervastheid, die de intergratie bevordert. Werkelijke tolerantie in een pluriforme maatschappij is meer dan alleen het openstellen van grenzen. Het is een verdragen van de ander in zijn individuele of collectieve eigenheid. Helaas bestaat er juist op dit punt anno 2004 weinig begrip.

©Dayan mr. drs. R. Evers