Adoptie

Geschreven door Dayan mr. Drs. R. Evers

Ik kom net terug van een indringend gesprek met ouders, die zelf geen kinderen kunnen krijgen en een baby willen adopteren. Bijzonder moeilijk. Het aantal kinderen dat uit het buitenland ter adoptie wordt aangeboden neemt af terwijl de vraag naar adoptiekinderen steeds meer toeneemt. Sociaal-economisch gaat het in veel landen, zoals in India, beter zodat men steeds minder problemen heeft om de kinderen daar zelf op te voeden. Ook worden in veel conservatieve landen de taboes langzamerhand doorbroken. Jonge alleenstaande vrouwen worden niet langer verbannen en kunnen hun kinderen nu zelf opvoeden.

De bemiddelingsorganisatie Wereldkinderen lost het tegenwoordig anders op. Nog duidelijker dan vroeger wordt benadrukt dat een kind het beste opgevangen kan worden in zijn eigen omgeving: het land van herkomst is altijd het beste. Buitenlandse adoptie is maar een tweede keus. Het Roots-programma gaat echter wel gewoon door. Dat betekent, dat nog steeds veel Koreaanse adoptiekinderen hun biologische ouders bezoeken.

Moderne ouders stellen hun kinderwens steeds meer uit. Hierdoor vermindert de kans op kinderen. Doel van adoptie tegenwoordig is voornamelijk gezinsvorming en niet gezinsuitbreiding. Volgens de directie van Wereldkinderen staat het eigenbelang steeds meer voorop. De wachttijden lopen soms op tot vijf jaar.

Adoptie blijft problematisch. Maar zij wilden van mij de joodse kant weten. En dit was mijn verhaal.

Nachmanides (13e eeuw) geeft ieder van de boeken van de Tora een andere dan de gebruikelijke naam. Het 2e boek van de Tora, dat wij Sjemot (namen) noemen en in het Latijn Exodus heet, werd door Nachmanides het ‘boek van Mosje’ genoemd.

Veel aspecten van het leven van Mosje strekken ons tot voorbeeld. Zo was zijn opvoeding aan het Egyptische hof in feite anti-joods. Mosje’s persoonlijke geschiedenis toont, dat hij niet assimileerde en de normen uit zijn omgeving niet adopteerde.

Mosje, de latere leider van het Joodse volk, werd door het decreet van de wrede Pharao in de Nijl geworpen. Maar de dochter van Pharao, Batja, haalde hem uit de rivier, liet hem zogen door zijn moeder Jochewed en adopteerde deze veelbelovende jongen liefdevol in het koninklijk paleis. Mosje kreeg een Egyptische opvoeding maar bleef zijn Joodse identiteit trouw.

De Midrasj leert, dat Batja zich – vlak voor de vondst van Mosje in het mandje in de Nijl – had bekeerd tot het Jodendom. Dit verklaart, dat zij de moed had het decreet van haar brute vader te negeren. Hij wilde alle joodse jongentjes vermoorden. Batja daarentegen redde een joods kind. Wellicht koesterde Phara’o de hoop – zoals later bij de Romeinen – dat hij dit kind kon ‘ontjoodsen’ en Mosje kon adopteren als troonopvolger en hem zou kunnen echten, als ware het een eigen kind. Mosje was een geziene persoonlijkheid aan het hof en werd uiteindelijk aangesteld als hoofd van de hofhouding van Pharao.

Israëlische wetgeving eist zelfde geloof
Het Jodendom verwerpt dit westerse begrip ‘echten’ van kinderen. De biologische ouders blijven altijd de echte ouders. Een goede aanleiding om de moderne adoptievoorschriften eens nader onder de loep te houden. Dat de procedure van het adopteren van (buitenlandse) kinderen geen pretje is voor aanstaande ouders in West-Europa is bekend. Eén van de problemen is, dat procedures stuk lopen op de leeftijdseis – de oudste adoptiefouder mag ten hoogste veertig jaar ouder zijn dan het adoptiefkind. In Israël is het daarentegen om een totaal andere reden bijzonder moeilijk kinderen te adopteren. Volgens de Israëlische adoptiewetten mogen ouders alleen kinderen van hun eigen geloof adopteren. Zelden worden er echter joodse kinderen in Israël – en trouwens ook daarbuiten – ter adoptie aangeboden. Per jaar komen niet meer dan 80 kinderen via adoptie in een joods gezin terecht. Ondertussen staan duizenden echtparen op de wachtlijst van het enige adoptiebureau in Israël, dat een staatsinstelling is. In hun wanhoop hebben veel Israëlische echtparen geprobeerd in het buitenland een kind te adopteren, in Latijns-Amerika, Oost-Europa en de voormalige Sovjet-Unie maar ook daar komen ze via de legale weg vaak voor een dichte deur te staan.

Een Joodse visie op adoptie
De Talmoed staat in principe zeer positief tegenover het opvoeden van andermans kinderen; de nadruk ligt echter meer op spirituele dan op lichamelijke afstamming: “Degene, die een weeskind in zijn huis opvoedt, wordt beschouwd alsof hij/zij dit kind heeft voortgebracht (B.T. Sanhedrien 19b) Batja voedde Mosje op en wordt daarom in Kronieken 1:4:18 zijn moeder genoemd. Rabbi Sjelomo Kluger, een halachist uit de vorige eeuw, meent dan ook, dat men hiermee gedeeltelijk het gebod om kinderen te krijgen, heeft vervuld (Chogmat Sjelomo E.H. 1:1).

Halachische vraagstukken
Moet een kind verteld worden, dat hij geadopteerd is? Het Jodendom acht dit gewenst, al was het “alleen maar” om te voorkomen, dat het kind met onvermoede familieleden zou trouwen. En deze vrees brengt ons direct op de volgende vraag: is het misschien beter een joods of een niet-joods kind te adopteren? Bij adoptie van een joods kind kan de onbekendheid van de afkomst een groot probleem vormen. Daar m.n. kinderen uit incestueuze relaties nogal eens worden “afgestaan”, heeft het kind soms de status van een “sjetoeki” (lett.: een zwijgertje), die geen choppe kan krijgen, geen officieel huwelijk kan sluiten.

Gioer – overgang tot het Jodendom
Daarom prefereren vele joodse ouders een niet-joods adoptiefkind, dat op jonge leeftijd overgaat tot het jodendom. Kan dit dan zomaar, zonder instemming van het kind? Rav Hoena neemt aan dat dit kan: ook een minderjarige kan joods worden op het gezag van een geldig Beet-Dien. Omdat joods-zijn als een privilege wordt gezien, hebben adoptiefouders samen met het Beet-Dien de rechtsmacht het kind tot het jodendom te doen overgaan (B.T. Ketoevot 11b). Omdat joods-zijn alleen een privilege kan heten binnen een orthodox levenskader, eisen de Rabbinale hoven een orthodoxe opvoeding.

De Awné Nezer van Avraham Bornsztain (1838 – 1910), een halachische autoriteit aan het einde van de 19e eeuw en de eerste Rebbe van de Sochatchover chassidische dynastie, gaat een stapje verder en stelt, dat er alleen van een privilege sprake kan zijn wanneer de ontvanger van zijn voorrecht in kennis wordt gesteld. Zou de overgang tot het Jodendom voor het kind verborgen worden gehouden dan zou de hele ceremonie volgens de Awné Nezer aan waarde en inhoud inboeten (E.H. 194:4). Daar er bij de gioer van een jong kind niet naar zijn/haar mening gevraagd is, heeft het kind overigens het recht om rond de Bar-/Bat-mitswa leeftijd afstand te doen van dit privilege en weer niet-joods te worden. Dit kwam overigens zelden of nooit voor (vgl. Sjieta Mekoebetset ibid.). Voor de halachische waarde van een “gioer in de kinderjaren” is het overigens belangrijk, dat het kind duidelijk zijn positieve bevestiging van zijn/haar joodse identiteit laat blijken. Indien de joods-geworden kinderen voor hun Bar-of Bat-mitswa leeftijd duidelijk maakten, dat zij niet meer joods wilden zijn, dan worden zij met terugwerkende kracht weer niet-joods vanaf hun geboorte. Beslissen zij echter later, dat ze toch weer joods willen zijn, dan moeten zij opnieuw op zich nemen om alle ge- en verboden uit te voeren. Een hernieuwde onderdompeling in een mikwe (ritueel bad) is echter hoogstwaarschijnlijk niet meer nodig. Wist het adoptiefkind dat het een proseliet was en heeft hij/zij zich na de Bar-/Bat-mitswa joods gedragen, blijft hij/zij joods en kan het kind zich niet meer ‘ontjoodsen’. Tegenwoordig vragen de Rabbinale hoven overigens niet meer rond de synagogale meerderjarigheid of het kind joods wil blijven.

Naamgeving
Hoe wordt het adoptiefkind opgeroepen voor de Tora? Wanneer het kind als vadernaam die van zijn adoptiefvader wil adopteren, is het het beste om achter de naam van de adoptiefvader “hamegadlo” toe te voegen omdat men anders later fouten zou kunnen maken in de naamgeving bij de get (het echtscheidingsdocument), waarbij de precisie van de juiste naamgeving van doorslaggevend belang is. Wanneer de ketoeba in het openbaar wordt voorgelezen onder de choppe, mag de dienstdoende rabbijn dit wellicht pijnlijke woord “hamegadlo” weglaten. Bij de Briet-mila (besnijdenis) wanneer het kind “nog niet van zijn gezond” weet, wordt “hamegadlo” weer wel hardop gezegd.

Huwelijksbeletselen
Mag een adoptiefkind een natuurlijk kind van zijn adoptief ouders trouwen? In de Talmoed wordt een precedent gemeld: de bekende geleerde “Rav” (derde eeuw) was een zoon van een halfbroer en een halfzuster van Rabbi Chija. Toen de ouders van Rabbi Chija trouwden, namen zij een zoon en een dochter mee uit vorige huwelijken. Het is echter niet bekend of deze halfbroer en halfzuster ooit in hetzelfde huis hebben gewoond. Strikt halachisch gezien mag bijvoorbeeld een adoptiefzoon zijn pleegzuster huwen omdat zij formeel geen “misjpoge” (familie) zijn. Toch wordt een dergelijk huwelijk niet toegestaan vanwege de “schijn van familierelatie”. Rabbi Jehoeda heChassied (13e eeuw) verbiedt zelfs een huwelijk tussen twee stiefkinderen.

Varia
Adoptiefouders moeten voor hun adoptiefkinderen als eigen kinderen zorgen. Dit is erg afhankelijk van plaatselijke gebruiken: als de ouders hun eigen kinderen een huis meegeven, moeten ze dit ook voor hun adoptiefkinderen doen. Als kinderen normaal aan de ouders kostgeld betalen, moeten ze dit nu ook doen.

Adoptiefouders en kinderen erven niet van elkaar omdat ze geen lichamelijke verwantschap hebben. Toch mag een adoptiefkind kaddiesj zeggen over zijn ‘ouder’. Maar dit geschiedt meer uit dankbaarheid voor de opvoeding. Als er geen echte kinderen zijn, is het zelfs aanbevelingswaardig om kaddiesj te zeggen.

Adoptierelaties mogen wel over elkaar getuigen omdat ze geen familierelaties onderhouden. Met het oog op zijn/haar echte ouders geldt, dat de kinderen, ondanks de uithuisplaatsing, toch eerbied verschuldigd zijn aan hun biologische ouders.

Een zachte opvoeding
Adoptie blijft een gevoelig onderwerp, ook in de ouder-kind relatie. Reeds in de twaalfde eeuw, nog lang voor de uitvinding van de psychologie, waarschuwde Maimonides al tegen een harde aanpak van weeskinderen: “met barmhartigheid en respect moet men hen benaderen” (De’ot 6:10). In de harde “kleine kinderen maatschappij” zullen adoptiefkinderen soms hardhandig op hun positie worden gewezen. Laat hun nieuwe ouderlijk huis dan een warme, veilige haven zijn….

©Dayan mr. Drs. R. Evers