De Jood kent zijn plaats niet meer

Geschreven door Hans Jansen

De Iraanse president Ahmadinejad verkondigde deze week opnieuw dat de staat Israël vernietigd en van de kaart geveegd zal worden. Volgens de theoloog Hans Jansen – niet te verwarren met de arabist Hans Jansen – is deze overtuiging sinds de opkomst van de zionistische beweging zeer wijdverspreid onder moslims in het Midden-Oosten. „De onverwachte metamorfose van de verachtelijke, machteloze en onderworpen Jood in een zionist die militaire overwinningen behaalt, heeft een breuk in de eeuwenoude traditie van de islam veroorzaakt, die niet kan worden getolereerd.”
In 1974 schrijft Golda Meir in haar autobiografie ‘My Life’: „Ik heb nooit getwijfeld dat de werkelijke bedoeling van de Arabische staten de totale vernietiging van Israël was en is. Zelfs als we ons tot de grenzen van 1967 hadden teruggetrokken, zouden ze nog hebben geprobeerd om ons uit te wissen.”

Ruim dertig jaar later is er niet veel veranderd. Op 26 oktober 2005 zei Mahmoud Ahmadinejad, president van Iran: „De staat Israël moet niet alleen worden vernietigd, maar zal ook van de kaart worden geveegd!” Sindsdien heeft hij dit talrijke keren herhaald, ook deze week nog, aan het slot van de omstreden tweedaagse ‘Holocaust-conferentie’ in Teheran, waar een bont gezelschap van Holocaust-ontkenners bij elkaar kwam om de ‘mythe’ van de Jodenvernietiging tijdens de Tweede Wereldoorlog te onttakelen.

Waarom zwijgt de Arabische wereld zo oorverdovend over de uitspraken van Ahmadinejad? Omdat hij keurig de heersende opvatting vertolkt van islamitische wetenschappers, politici en geestelijke leiders in het Midden-Oosten, die eveneens vinden dat Israël geen bestaansrecht heeft. Denken dat de vernietiging van de staat Israël alleen terreurgroepen als Hezbollah en Hamas voor ogen staat, is een naïeve misvatting van westerse politici.

Waarom is de overtuiging dat Israël uiteindelijk van de kaart geveegd moet worden onder moslims in het Midden-Oosten (we hebben het hier over wetenschappers, hoogleraren, leraren, politici, imams, juristen, journalisten, columnisten, cartoonisten en makers van radio- en televisieprogramma’s) zó wijdverspreid?

Europese angst
Sinds de opkomst van de zionistische beweging en vooral sinds het ontstaan van de staat Israël heeft het traditionele beeld van de Jood in de wereld van de islam een revolutionaire verandering ondergaan. Het eerste wat opvalt is dat de Joden een probleem beginnen te worden: er ontstaat in het Midden-Oosten, zoals in de 19de eeuw in Europa, een ‘Joods vraagstuk’. De Jood rijst op als een duistere gestalte, als het ene grote gevaar dat de hele islamitische wereld in het Midden-Oosten bedreigt. De traditionele vijandschap, verachting en het diepgewortelde wantrouwen blijven, maar de typisch Europese angst voor de Joden, die de niet-Joodse wereld voortdurend bedreigen, wordt nu ook de angst van de moslims in het hele Midden-Oosten. De Jood is niet langer de onbeduidende en vooral machteloze intrigant overeenkomstig het traditionele stereotype. Hij wordt ook in de moslimwereld de incarnatie van het kosmische kwaad, de incarnatie van de duivel. De Jood wordt gezien als de trawant van de Satan, die onophoudelijk betrokken is bij samenzweringen tegen de mensheid.

Marionetten
Vanaf de oprichting van een Joods Nationaal Tehuis (1917) in Palestina werd in Arabische geschriften het zionisme steeds vaker gezien als een bolwerk van het westerse imperialisme. Maar na de oprichting van de staat Israël in 1948 en vooral na de Zesdaagse Oorlog in 1967 worden de imperiale mogendheden Amerika, Engeland en Europa zélf als machteloze marionetten afgeschilderd van de zionisten, die niets minder zouden beogen dan de wereldheerschappij, via de verovering van het Midden-Oosten.

De revolutionaire verandering in het traditionele beeld van de machteloze Jood bepaalt sindsdien niet alleen de politieke discussie in landen rondom de kleine staat Israël, maar tot op de dag van vandaag de inhoud van literatuur en kunst, godsdienst en wetenschap.

Dit nieuwe beeld van de Jood komen we tegen in polemische literatuur en in marginale publicaties, maar hij wordt ook uitvoerig beschreven en van karikaturen voorzien in artikelen in dag-, week-, en maandbladen. De staatstelevisie en -radio maken er programma’s over. Ook komt het nieuwe beeld van de Jood als een bedreiging voor het Midden-Oosten uitgebreid aan de orde in schoolboeken en in de handboeken die aan universiteiten worden gebruikt.

Bernard Lewis, de nestor van de wetenschap van het Midden-Oosten, is van oordeel dat de hedendaagse islamitische literatuur met virulente Jodenhaat zich zelfs niet kan meten met de Europese antisemitische literatuur. Om parallellen in andere tijdsgewrichten met het moderne islamitisch antisemitisme te vinden, verwijst Lewis naar geschriften van de inquisitie in Spanje, geschriften rond de Dreyfus-affaire in Frankrijk, publicaties van de Zwarte Honderd in Rusland en naar ‘Der Stürmer’ van Julius Streicher in Duitsland.

De moderne islamitische Jodenhaat is volgens Bernard Lewis en vele anderen duidelijk van Europese oorsprong. De islamitische Jodenhaters ‘legitimeren’ hun antisemitisme door te verwijzen naar klassieke antisemitische geschriften, die vanuit Europa naar het Midden-Oosten worden geïmporteerd.

Bestsellers zijn intussen vooral geworden ‘Der Talmudjude’ van August Rohling en, sinds de jaren vijftig van de 20ste eeuw, de ‘Protocollen van de Wijzen van Sion’. In enkele Arabische landen, vooral in Egypte en Libanon, zijn centra gevestigd, van waaruit antisemitische literatuur over de hele wereld wordt verspreid.

Het voor de Arabische volkeren zo smadelijke verloop van de Zesdaagse Oorlog in 1967 was voor moslimpolitici en moslimdiplomaten uit het Midden-Oosten onmogelijk te rijmen met het traditionele beeld van de machteloze Jood. Hun reactie was dan ook typerend. Wekenlang voerden Arabische ministers van buitenlandse zaken en ambassadeurs in New York overleg met de minister van buitenlandse zaken van de Sovjet-Unie over beslissingen die de Veiligheidsraad van de Verenigde Naties moest nemen.

Een van de Arabische ambassadeurs meldde later over dit overleg: „Wij Arabieren noemden die Zesdaagse Oorlog een terugslag (*) De minister van buitenlandse zaken van de Sovjet-Unie kwam onophoudelijk tussenbeide om ons te corrigeren en zei dan: ‘Nee, dit was geen terugslag, jullie Arabieren hebben een nederlaag geleden. Er zit niets anders op dan dat te erkennen.'”

Maar, rapporteerde de Arabische ambassadeur: „Wij, de regeringen van de verslagen landen in het Midden-Oosten, wilden er niet aan. Nee, ik zeg het verkeerd – we kónden die feiten niet accepteren.”