Leven, dood en het hiernamaals

Geschreven door de redactie

Of je wilt of niet word je gevormd,
Of je wilt of niet word je geboren,
Of je wilt of niet leef je,
Of je wilt of niet sterf je,
Of je wilt of niet moet je eens rekening en verantwoording afleggen voor de Opperste Koning de Heilige die geprezen wordt´
Pirkee Awot

Leven
In het Jodendom is het leven het aller belangrijkste. De Talmoed leert dat alle mensen van één persoon afstammen. Wanneer de één de ander vermoord, is het alsof je een hele wereld vernietigd. Wanneer je een leven redt, is het alsof je een hele wereld redt. Maar in de 613 mitzwot hebben we kunnen opmaken dat de overtreding van moord, afg´derij en overspel niet gepleegd mag worden om een leven te redden. Maar de rest van de 613 mitzwot mogen eventueel overtreden worden wanneer je een leven hiermee kan redden. Wanneer je moet vasten tijdens Yom Kippoer, maar je bent zo ziek dat het je leven kan kosten, raadt het Jodendom je aan deze mitswa te overtreden. Zo ook met bijvoorbeeld de Shabbat overtreden om een leven te redden. Joodse doktoren dienen tijdens de Shabbat in noodgevallen te reageren. Abortus is toegestaan wanneer de moeder in levensgevaar dreigt te komen.

Omdat het leven zo waardevol is, is euthanasie, zelfmoord en het assisteren bij een zelfmoord strikt verboden. Ondanks dit verbod, staat het Jodendom toe dat iemands leven mag stoppen wanneer het kunstmatig, dus onnatuurlijk, in leven wordt gehouden. Het is dus toegestaan om de ´stekker eruit te trekken´ en wordt dus ook niet als euthanasie gezien. Autopsies worden in het algemeen niet aangeraden, maar is wel toegestaan wanneer je iemands leven mee kan redden. Het moet ook zo minimaal toegepast worden.

Dood
In het Jodendom is dood niet een tragedie. Ook niet wanneer iemand op jonge leeftijd sterft of door een ongelukkige situatie. Doodgaan is iets natuurlijks en is, net als het leven zelf, een onderdeel van G´ds Plan. Toch rouwen de Joden uitgebreid en heel omvattend. Het rouwen is het respect tonen aan de overledenen (kavod ha-met) en het ondersteunen van de nabestaanden (nihum avelim) die de overledene vreselijk zullen missen.

Tijdens het overlijden, tracht men de stervende te begeleiden. Dit gaat gepaard met het Sh´ma Yizrael. De ziel van de overleden mens wordt hiermee overgeleverd aan de doodsengel, malach ha-mawet. Menig Jood is tijdens de marteling gestorven met de Sh´ma Yizrael op zijn lippen.

Wanneer iemand overlijdt, worden zijn of haar ogen gesloten. Het lichaam wordt naar een ruimte gebracht waar de tahara plaatsvindt. Dat is de rituele reiniging van het dode lichaam. Driemaal wordt water over de overledene uitgegoten met de woorden: Op die dag wordt alles weer in het reine gebracht tussen jullie en de Heer. Dan zul je van al je zonden bevrijd zijn en weer rein zijn voor de Heer. Leviticus 16:30. Het lichaam wordt dus geheel schoongemaakt, afgedroogd en wordt in een linnen, eenvoudige tachriechien, lijkwade, ingepakt. Dezelfde eenvoud wordt doorgetrokken naar een eenvoudige doodskist. De reden is om onderscheid van een rijke en arme overledene te voorkomen. Beiden dienen evenveel respect te ontvangen. Het mannelijke lichaam wordt in een tallit (gebedskleed) waarvan de tzizit (gedenkkwasten) voor een gedeelte worden afgeknipt. Dit om het feit dat een dode niet in staat is om de tzizit in rituele zin te gebruiken. Het lichaam wordt niet gebalsemd, geen organen of lichamelijke vloeistoffen worden verwijderd. Volgens sommige bronnen is orgaandonatie toegestaan, maar de meningen binnen het Jodendom en landelijke rabbinaten verschillen enorm. Zo staat het Nederlandse Rabbinaat sceptische tegenover orgaandonatie en volgens de Israëlische Rabbinaat is het wel toegestaan, zolang er maar een leven mee gered wordt. De reden van het toestaan is vaak om de donatie van de overledene te respecteren. Dat kan hoger staan dan het begraven van een compleet lichaam. Maar wat we al zeiden, het is overal verschillend en we kunnen hier geen stelling in nemen, dan alleen een individuele stelling.

Het lichaam wordt op de grond gedekt opgesteld. Er worden kaarsen naast het lichaam aangestoken. Er wordt een wake gehouden, omdat een overleden persoon tot na de begrafenis nooit alleen gelaten mag worden. Dit is ook als teken van respect. De mensen die de wake houden heten shomerim. Dit komt van de stam Shjien-Mêm-Reesj en het betekent bewaker of oppasser/opzichter. Respect voor de overledene is uiterst belangrijk. De shomerim mogen in het bijzijn van de overledene niet eten, drinken of discussiëren over een gebod. Als dit toch zou gebeuren, is dat een bespotting t.o.v. de overledene. Dit in ogenschouw nemend om het feit dat de overledene niet kan eten, drinken of mee discussiëren over een gebod. De meeste Joodse gemeenschappen hebben een organisatie die voor de doden inzetten: de chevra kaddisha. Deze heilige genootschap bestaat uitsluitend uit vrijwilligers bestaat. Hun werk is namelijk onbetaalbaar.

Nu we weten dat het lichaam opgebaard dient te worden, wordt deze opbaring wel als iets onzuivers gezien. De priester mag absoluut niet in de aanwezigheid van een dode zijn. Mensen die in bijzijn van een overledene zijn geweest, moeten eerst hun handen wassen voordat zij een huis binnen mogen gaan. Dit is een symbolische handeling om de geestelijke onzuiverheid weg te wassen. Dit heeft niets met fysieke onreinheid te maken. Of je nu wel of niet het dode lichaam hebt aangeraakt, deze vorm van handenwassen is een plicht die iedere Jood moet voldoen.

Crematie is niet toegestaan. Doodskisten daartegen is niet verplicht, maar als ze gebruikt worden, moeten er gaten ingeboord worden, zodat het lichaam in contact met de aarde komt. Het lichaam wordt tijdens de begrafenis nooit opgebaard en open doodskisten tijdens een opbaring is in het Jodendom verboden. Het Jodendom vindt dit disrespectvol omdat het lichaam niet alleen aan nabestaanden getoond wordt, maar ook aan zijn of haar vijanden en zij kunnen de overledene bespotten.

De begrafenis
De begrafenis moet zo snel mogelijk en ook in eenvoud plaatsvinden. Een zwarte doek dekt de kist af. De kist staat in de mataheer-huis. Dit wordt zo genoemd, omdat hier eerder de tahara heeft plaatsgevonden. Men spreekt de hesped uit. Dat is een lijkrede waar de goede eigenschappen en maatschappelijke kwaliteiten van de overledene wordt uitgesproken. Ook wordt er een pleidooi over de ziel uitgesproken die voor de Opperste Rechter komt te staan. Iedereen krijgt de gelegenheid om iets te kunnen zeggen. Tijdens de stoet, waar de kist naar de rustplaats gebracht wordt, prevelt men zachtjes bepaalde psalmen. Soms wordt er een keriyah (scheuring ten teken van rouwbetoon) aan de colbert en de overhemd van de man aangebracht en bij de vrouwen en bij de vrouwen uitsluitend aan de bovenkleding. Voor de ouder is het links over het hart en bij de rest van de dichte nabestaanden aan de rechterkant. Bij het graf worden citaten uit de Talmoed gelezen en nabije familieleden zeggen de Kaddish op. Aan het eind mogen degene die het wensen, drie scheppen aarde op de kist gooien. Zo begraaft de men gemeenschappelijk hun dierbare. Bloemen en kransen is overigens niet de gewoonte. Na de begrafenis kan men de nabestaande condoleren. Dit kan ook op de volgende dagen na de begrafenis.

Rouwen
een begrafenis tijdens een feestdag plaatsvindt, wordt de rouwperiode tot na de feestdag uitgesteld. De Shabbat dat in rouwperiode plaatsvindt, wordt wel in het aantal dagen van de rouwperiode meegerekend en de rouwperiode wordt niet gestaakt. Publieke rouwpraktijken worden (bijvoorbeeld de keriyah en het niet dragen van leren schoeisels) uitgesteld, maar de persoonlijke rouw gaat gewoon door.

Men brandt het hele jaar, vanaf het dag van het overlijden tot 12 maanden na het overlijden een neer tamied. Dat is een lampje die de rouwenden aansteken van een naaste familielid (eerstegraads). Het wordt ook wel de neer nesjama genoemd. Dat betekend licht van de ziel.

De rouwverwerking in het Jodendom kunnen we in vijf perioden opdelen:

Het moment dat de nabestaanden te horen krijgen dat hun geliefde is overleden. De keriyah wordt aan de kleding aangezet en de rouwenden, aweliem, beginnen de gebeden op te zeggen dat G´d de Ware Rechter is en het accepteren dat G´d iemand wegneemt.
Aninut: vanaf de tijd van overlijden tot aan de begrafenis hebben de rouwenden de verantwoording over de overledene en de voorbereiding van de begrafenis. De rouwenden zijn vrijgesteld van de positieve mitzwot (gij zult…), omdat de voorbereidingen van de begrafenis de prioriteit hebben. Dit duurt ongeveer twee dagen. Na de begrafenis maakt een dichte nabestaande, een naaste buur of vriend het eerste maal voor de eerste graads rouwenden. Dit wordt de se´udat havra´ah genoemd (maaltijd der condoleance). Dit bevat meestal brood en eieren. Ei staat immers voor het leven. In deze periode moet de familie totaal met rust worden gelaten. Geen medeleven middels condoleancetelefoontjes worden geapprecieerd.
Shiva: zeven, tot de zevende dag na de begrafenis. De Shiva begint op de dag van de begrafenis tot aan de morgen van de zevende dag na de begrafenis. De ouders, kinderen, partner, broers en zusters van de overledene zijn meestal in deze zeven dagen in het huis van de overledene te vinden. Ze zitten in hun gescheurde overkleding op lage stoeltjes of kussens. Dit zijn dezelfde kleding die men aanhad, toen men hoorde dat de persoon is overleden en de nabestaande een keriyah aan hun kleren brachten. Er wordt geen leren schoenen gedragen, sieraden zijn afgedaan, mannen scheren zichzelf niet en de vrouwen maken zichzelf niet op. Men werkt niet, doen geen plezierige dingen zoals gemeenschap hebben, lekker baden, schone kleren aantrekken of het bestuderen van de Torah. Alleen de gedeelten van de Torah wat betrekking hebben op rouwen, mag bestudeerd worden. De spiegels van het huis zijn bedekt. De minyan (tien mensen die vrijwillig de gebedendiensten houden) zijn in het huis waar de Shiva wordt gehouden.
Shloshim: dertig, tot 30e dag na de begrafenis. Deze periode duurt drieëntwintig dagen (Shiva + 23 = 30). De rouwenden gaan niet naar feesten, scheren zichzelf niet en luisteren niet naar muziek. Men gaat wel weer aan het werk. Na deze periode organiseert men vaak met de minyan een leeravond.
Avelut. Alleen een ouder observeert deze periode. Deze periode van elf maanden duurt tot twaalf maanden na de begrafenis. De rouwenden gaan nog steeds niet naar feesten, theater of concerten bezoeken. De zoon van de overledene zal iedere dag de aweliem Kaddish opzeggen. Na de Avelut is de rouwperiode compleet.
Elk jaar op het dag van het overlijden (Yahrzeit, Jiddisch voor gedenkdag: Jaartijd), brand men één etmaal de neer tamied. Zonen zeggen de Kaddish op en de minjan kan worden opgeroepen om de dode te gedenken.

Wanneer een gast het huis waar men rouwt verlaat, zegt men traditioneel: ´dat de Here je troosten mag met alle rouwenden van Sion en Jeruzalem´.

Kaddish
Yeetgadal v’ yeetkadash sh’mey rabbah
B’almah dee v’rah kheer’utey
v’ yamleekh malkhutei,b’chahyeykhohn, uv’ yohmeykhohn
uv’chahyei d’chohl beyt Yisrael
ba’agalah u’veez’man kareev, v’eemru: Omein.

Y’hey sh’met rabbah m’varach l’alam u’l’almey almahyah
Yeet’barakh, v’ yeesh’tabach, v’ yeetpa’ar, v’ yeetrohmam, v’ yeet’nasei,
v’ yeet’hadar, v’ yeet’aleh, v’ yeet’halal sh’mey d’kudshah b’reekh hoo
L’eylah meen kohl beerkhatah v’sheeratah,
toosh’b’chatah v’nechematah, da’ameeran b’al’mah, v’eemru: Omein

Y’hei shlamah rabbah meen sh’mahyah,v’chahyeem
aleynu v’al kohl yisrael, v’eemru: Omein

Oseh shalom beem’roh’mahv, hoo ya’aseh shalom,
aleynu v’al kohl yisrael v’eemru: Omein

Laat de grootheden en heiligheid van Zijn grote Naam vermeld worden in de wereld die Hij geschapen heeft, volgens Zijn wil en moge Hij Zijn Koninkrijk vestigen tijdens uw leven en tijdens het leven van het huis Israël, spoedig en binnenkort. Zegt nu: Amen.

Moge Zijn grote Naam geprezen zijn in alle eeuwigheid.
Moge geprezen, met hulde, roem en hoogachting vermeld, verheven, verheerlijkt en en met extatische lof bezongen worden, de Naam van de Heilige, die geprezen is, boven alle uitingen van prijzen, gezang, hulde en troost, die er in de wereld geuit worden. Zegt nu: Amen.

Neem ons gebed barmhartig en welwillend aan!
Dat het gebed en het smeken van heel Israël bij hun Vader in de hemel aangenomen mag worden. Zegt nu: Amen.

De Naam van de Eeuwige zij geprezen van nu tot in eeuwigheid. Moge er veel vrede uit de hemel komen en leven, voor ons en voor heel Israël. Zegt nu: Amen.

Mijn hulp komt van de Eeuwige, de maker van hemel en aarde. Die vrede sticht in Zijn hoge sferen moge vrede brengen voor ons en voor heel Israël. Zegt nu: Amen.

De Kaddish wordt merendeel tijdens de rouw gebruikt, maar oorspronkelijk is het geen rouwgebed. De echte rouwgebed is de El Molai Rachamim. Deze wordt merendeels tijdens de begrafenis bij het graf opgezegd. De Kaddish is tweeledig: heiliging van G´ds Naam in het heden en bede voor de vesting van G´ds Koninkrijk in de Olam Ha-Ba: Melech haOlam Ha-Ba.

De Kaddish wordt door de aweliem om de volgende reden opgezegd: na een groot verlies zoals bijvoorbeeld een ouder, zou je kunnen verwachten dat iemand zijn geloof in G´d verliest of dat de persoon vreselijk boos op G´d wordt. Het Jodendom raadt aan dat de persoon iedere dag publiekelijk (vaak ten overstaande van de minyan) zijn geloof in G´d te bevestigt, ondanks dit zwaar verlies. Hiermee wordt de volharding van, in dit geval bijvoorbeeld de ouder, de overledene in de ogen van G´d een waardevolle verdienste. Het moet wel een geweldige ouder zijn die een kind kan grootbrengen die in de diepste van zijn of haar verdriet toch kan getuigen van zijn of haar geloof in G´d.

De Kaddish wordt elf maanden opgezegd, terwijl de rouwperiode twaalf maanden duurt. Volgens de Joodse traditie kost het zuiveren van de ziel wat tijd voordat het in het hiernamaals (Olam HaBa) kan stappen. De zuivering zou, wanneer de persoon uiterst slecht is geweest, maximaal twaalf maanden duren. Wanneer men twaalf maanden de Kaddish zou opzeggen, zou men impliceren dat de overledene uiterst slecht is geweest! Om deze misvatting te voorkomen, raad men aan dat de zoon elf maanden de Kaddish uitspreekt. Wanneer iemands ouders is overleden, mag een ander naaste familielid de Kaddish opzeggen.

Grafstenen
Grafstenen worden ter nagedachtenis van de overledene en ter voorkoming van ontheiliging van het graf in het Jodendom aangeraden. In sommige Joodse gemeenschappen is het de gewoonte de steen tot aan het eind van de twaalfde maand van rouw bedekt te houden of tot na deze rouwperiode het opzetten van de steen uit te stellen. In sommige gemeenschappen gaat de verhulling van de matsewa, grafsteen, met een formele ceremonie gepaard. Men komt bij het graf bijeen. Ter nagedachtenis van de overledene, zegt men het Psalm 119 op. Men kiest uit deze Psalm de acht coupletten uit waar de eerste letters van de coupletten de naam van de overledene vormt. Deze Psalm is erg bijzonder. Wanneer je deze in het Hebreeuws leest, valt jou het volgende op: de acht regels van het eerste couplet beginnen alle acht met de Alef. De tweede couplet begint alle acht met Beth, enz. enz. enz. tot alle 22 letters in de coupletten voltooid zijn. In de Statenvertaling staan de Hebreeuwse letters erboven! Ter afsluiting zegt men wederom de Kaddish op. Dan is het moment aangebroken dat de matsewa onthuld wordt.

Meestal wordt er op de matsewa een duidelijke Hebreeuwse tekst geschreven. Aan de bovenkant zie je vaak (niet altijd) de letters Peh-Noen. Dit komt van poh nitman of poh nikbar. Dit betekent: ´hier ligt…´.

Hieronder komt vaak de naam van de overledene met de afkorting van bijvoorbeeld Beth-Noen of Beth-Reesj (ben of bar: zoon) of Beth-Tav (bat: dochter). Wanneer iemand een priester, leviet of een rabbi was, worden de volgende letters erbij gezet: ha-Kohein (Heh-Kaf-Heh-Noen), ha-Levi (Heh-Lamed-Vav-Yod) of ha-Rav (Heh-Reesj-Beth).

Dan volgt de regel dat de datum van het overlijden prijsgeeft. Vaak begint deze regel met de Noen-Peh, opgevolgd door de dag, maand en het jaar. De dag en jaar zijn in Hebreeuwse numerieke waarden geschreven, wat dus letters zijn.

De laatste regel wordt meestal een afkorting van Tav-Noen-Ayin-Beth-heh, wat voor´tehe nishmatah tzerurah bitzor hachayim´staat. Dit betekent: ´mag haar ziel verbonden zijn aan het verbintenis van het eeuwige leven´.

Soms kun je Joodse symbolen op een matsewa treffen. Meestal is het een Magen David, maar je ziet soms ook een Menorah, een leeuw, twee tafelen met de 10 Geboden of een Torah-rol. Deze symbolen zeggen niets over de overledene zelf, dan dat hij of zij Joods was. Wanneer je een plaatje ziet met handen in de positie van de ringvinger tegen de pink, de middenvinger tegen de wijsvinger en de duim, allen in spreidstand, is er sprake dat hier een priester ligt. Dit is namelijk de zegen-positie die de priester op bepaalde dagen in het jaar geeft.

Bezoek aan een begraafplaats
Meestal bezoekt men minimaal één keer per jaar het graf van de overledene. Dit vindt in ieder geval plaats op de zondag voorafgaand de Rosj Hasjana, het Joods nieuwjaar. Ook is het in sommige gemeenschappen de gewoonte om bij bezoek aan een graf kleine steentjes aan de grafzijde te leggen. De stenen dienen als het ware een kaartje aan de overledene dat je geweest bent. Aangezien bloemen vergaan, kan men juist voor deze steentjes kiezen. Het komt uit de tijd dat men met Karavanen door Israël reisden. Soms stierven mensen onderweg en werden zij aan de kant van de weg begraven. Om deze graven in stand te houden, werd iedere keer wanneer iemand langs het graf trok een steentje aan de kant van het graf gelegd.

Het hiernamaals
In diverse verslagen over het Jodendom hebben we aangegeven dat het Jodendom het hiernamaals, Olam Ha-Ba, aanhangt. De dood is in het Jodendom niet het einde van het menselijk bestaan. Het Jodendom kent geen dogma´s. Hierdoor houdt het Jodendom een grote ruimte open voor persoonlijke meningen en opvattingen m.b.t. het hiernamaals. Sommige orthodoxe Joden geloven net als christenen dat een rechtvaardige ziel naar de Hemel gaat. Maar een andere orthodoxe Jood kan geloven in een reïncarnatie door meerdere levens. De derde Jood gelooft dat de ziel wacht op de komst van de Mashiach, zodat er een massale wederopstanding plaatsvindt. De eerste en laatste opinie komt sterk overeen met de christelijke gedachtegoed met betrekking op het hiernamaals. Ook geloven sommige Joden dat slechte zielen gepijnigd worden door demonen die zijzelf hebben gecreëerd. De ander gelooft dat de slechte zielen simpelweg vernietigd worden door de dood en stoppen dus met het bestaan.

N.a.v. Leviticus 26:3-9 en Deuteronomium 11:13-15 is voor iedere Jood de zekerheid van het bestaan van de Olam Ha-Ba. Hier is immers sprake van een fysieke beloning en afstraffingen bij goed en slecht gedrag. De Torah toont op verschillende plaatsen aan dat de rechtvaardigen na de dood herenigd zullen worden met hun geliefden, terwijl de slechteriken buiten de hereniging gesloten zullen worden: Genesis 25:8: Avraham, 25:17: Ishmael, 35:29: Yitzak, 49:33: Ya´akov, Deuteronomium 32:50: Mosje en Aharon en II Koningen 22:20: koning Josiah. Deze hereniging die de Torah dus beschrijft is duidelijk een vergadering vanuit een gescheiden gebeuren van de fysieke dood of begrafenis. Ook spreekt de Torah duidelijk van een kareet, een spirituele ´cutting off´, van zijn/haar mensen wanneer hij/zij slecht zijn geweest: Genesis 17:14 en Exodus 31:14. Wanneer met een fysieke beloning in dit leven een overeenkomst gezien wordt met de beloning van de Olam Ha-Ba, gaan sommige Joden er vanuit dat een aardse kareet ook na de dood een kareet kan plaatsvinden. Een kwaadaardig persoon wordt overigens ook kareet genoemd.

In de TeNaCH zelf staan ook bewijzen dat er een Olam Ha-Ba bestaat: Daniël 12:2; Nehemia 9:5.

Wederopstanding en reïncarnatie
Het traditionele Jodendom gelooft dat er uiteindelijk een wederopstanding van de doden (techiat haMetim; de herleving der doden) zal plaatsvinden. Toch was er in het verleden een groot verschil in de traditie. De Farizeeën (voorlopers van het Rabbinaal Jodendom) en de Sadduceeën hadden hierin een groot meningsverschil. De Sadduceeën geloofden niet in een massale wederopstanding, omdat het niet specifiek in de Torah beschreven wordt. De Farizeeën meenden dat men het wel degelijk tussen de regels door kan lezen dat er een massale wederopstanding zal plaatsvinden.

Het geloof in de wederopstanding van de doden is één van RaMBam´s 13 principes van geloof (zie Alle geboden van de TeNaCH). De Shemoneh Esrei-gebed, het achttiengebed (shemonee = 8 en esrei = 10), wat ook bekent staat als de Amidah (staan) of de Tefilah die drie keer per dag wordt opgezegd, verwijst diverse malen naar de wederopstanding. Achttien staat overigens voor het Hebreeuwse woord chai, wat leven betekent. In Psalm 29 komt G´d achttien keer voor. Dit gebed houdt de Jood overeind, omdat de mens dankzij de achttien essentiële wervels in de wervelkolom overeind kan staan (Amidah) en de namen van de aartsvaders Avraham, Yitzak en Ya´akov worden gezamenlijk achttien maal in de TeNaCH genoemd.

De wederopstanding zal in de Messiaanse tijd plaatsvinden, wat juist de Olam Ha-Ba inhoudt. Zodra de Mashiach hier komt om orde op zaken te stellen, zal de rechtvaardigen opstaan uit de dood omdat zij door hun rechtvaardig leven al een steentje aan deze creatie van de toekomstige wereld hebben bijgedragen. De kareet zal niet herrijzen uit de dood.

In sommige mystieke Joodse scholen gelooft men niet dat de wederopstanding een eenmalige evenement zal zijn, maar een oneindig proces. De zielen van de rechtvaardigen zullen wedergeboren worden in een continue oneindig proces van de tikkoen olam; het beter maken van het universum. Sommige bronnen tonen aan dat reïncarnatie een routine proces is, terwijl andere bronnen aanwijzen dat reïncarnatie in uiterst ongewone gevallen kan voorkomen, zoals wanneer de ziel dit leven verlaat, terwijl het nog onafgemaakte zaken te regelen heeft. Doordat sommige traditionele Joden in een vorm van reïncarnatie geloven, wordt ook vaak aangenomen dat alle Joodse zielen uit alle tijden aanwezig waren toen de Eeuwige Zijn mitzwot op de berg Sinaï gaf. Alle Joodse zielen zouden in hebben toegestemd in dit Verbond. Traditionele Joden die niet in de reïncarnatie geloven, geloven vaak wel dat alle Joodse zielen aanwezig waren toen G´d Zijn Geboden gaf, maar meer om het feit dat alle zielen eerder zouden hebben bestaan dan het lichaam. Hier staat de reïncarnatie dus buiten. Het geloof in reïncarnatie komt merendeels in de Chassidische tak van het traditionele Jodendom voor.

Het spirituele hiernamaals staat in verbinding met de Olam Ha-Ba, ondanks deze term dus ook de Messiaanse tijdperk aanduidt. In de Misjnàh kan men lezen dat een rabbi zegt dat deze wereld een lobby is vóór de Olam Ha-Ba. Je moet in dit leven jezelf klaarmaken zodat je straks aan het feestmaal (Olam Ha-Ba) mag schuiven. De Talmoed zegt vervolgens dat deze wereld als een vooravond van de Shabbat is en de Olam Ha-Ba is de Shabbat zelf. De Joden bereiden zich middels de Torah en goede daden zichzelf voor de Olam Ha-Ba.

De Talmoed zegt dat alle leden van het volk van Israël een deel zal hebben in de Olam Ha-Ba. Alleen zal ze deze delen niet allemaal gelijk zijn. De ene mens is rechtvaardiger dan de andere en hierdoor zal de één een betere beloning ontvangen dan de ander. Een kareet kan zijn beloning verliezen door slechte daden in dit leven. De Talmoed geeft bepaalde mitzwot aan die een persoon zou garanderen een plaats te ontvangen in de Olam Ha-Ba, maar de Talmoed spreekt ook over bepaalde zonden waardoor jij je plek in de Olam Ha-Ba per direct verliest.

Sommige mensen denken dat de Joden door aan de 613 mitzwot te houden, hiermee trachten een plekje in de Olam Ha-Ba te verdienen. Deze opvatting komt vooral in het christendom voor en het is een regelrechte misvatting. Het Jodendom focust niet op het hiernamaals, maar op het huidige leven. De 613 mitzwot is een voorrecht en een heilige verplichting (zie geboden van de TeNaCH). Het komt uit verplichting en liefde voor elkaar en voor de Schepper. De Pirkei Avot, een boek uit de Misjnàh, zegt: ´wees geen dienaar die zijn meester dient om te ontvangen; in plaats hiervan, wees zoals dienaren die niet hun meester dienen om een beloning te ontvangen, maar laat de ontzag voor de Hemel (hiermee wordt G´d bedoeld en niet de Olam Ha-Ba) over jou zijn´. Dit staat in schril contrast met het christendom. In het Jodendom kan iemand met een andere religie ook door rechtvaardigheid minimaal een plek in het paradijs te ontvangen. Men gelooft, zoals we eerder aantoonden, wel dat ook deze ziel eerst gezuiverd moet worden. De Talmoed zou dit wel kunnen tegenspreken, maar men moet begrijpen dat in de tijd dat de Talmoed ontstond, dat het Joodse volk in een vijandige omgeving leefden waar heidenen weinig rechtvaardigheid toonden. Maar t.t.v. RaMBaM (de middeleeuwen) veranderde deze zienswijze en men begon aan te nemen dat goyiem (andere volkeren) en hun naties ook rechtvaardig kunnen zijn.

De tuin van Eden en de Gehinnom
De plek waar de rechtvaardige zijn beloning ontvangt wordt vaak in verband gebracht met de Gahn Ehydehn, de tuin van Eden. Dit is niet dezelfde fysieke plaats waarin Adam en Chava hier op aarde leefden. Het is een plek van spirituele perfectie. Er zijn verschillende omschrijvingen van de Gahn Ehydehn. De één omschrijft het als een rust die men ook tijdens de Shabbat ondergaat en deze rust is een-zestiende van de plezier van de Olam Ha-Ba. Andere bronnen vergelijken het met een glimp van de Olam Ha-Ba wat men vergelijkt met het hebben van gemeenschap op een warme zonnige dag. Wij kunnen deze plek bevatten, zoals een blinde de kleuren begrijpt. Het is dus niet te bevatten.

Alleen de uiterst rechtvaardigen gaan direct naar Gahn Ehydehn. Een gemiddeld persoon gaat naar een plek waar het gestraft en/of gezuiverd wordt. Deze plek heet de Gehinnom. De Jiddische uitspraak is ons bekender: de Gehenna. Soms wordt het ook She´ol genoemd. Vanuit de Joodse mystieke visie wordt iedere zonde die wij plegen een demon (volgens het Jodendom een engel van vernietiging) gecreëerd. Na onze dood worden wij door de door onszelf gecreëerde demon gestraft. Sommige Joden denken net als de christenen dat de Gehinnom de ergste straf is die een mens kan overkomen. Hun idee van de Gehinnom komt overeen met de christelijke hel van vuur en zwavel. Andere bronnen vertellen dat de Gehinnom eerder een tijd is waar de ziel als een film zijn/haar leven objectief kan bekijken. M.n. worden de gemiste kansen en de zonden benadrukt. De ziel voelt dan diepe spijt om zijn/haar acties. De periode (volgens deze theorie) in de Gehinnom duurt, zoals we eerder aangaven m.b.t de rouwperiode, niet langer dan twaalf maanden. Na uiterlijk twaalf maanden zal de ziel zijn/haar plaats hebben in de Olam Ha-Ba. Meestal duurt deze periode geen twaalf maanden. De meest verdoven ziel zal twaalf maanden plaats hebben in de Gehinnom. De bronnen verschillen nog al van mening wat er na die periode van twaalf maanden met de meest grote kareet gebeuren zal. De één zegt dat de ziel van de kareet uiteindelijk vernietigend wordt en ophoudt met het bestaan, terwijl de andere bron zegt dat de ziel in constante pijn en spijt zal blijven bestaan.

Bronnen:
Judaism 101 van Tracey R. Rich
Jodendom voor beginners van Lou Evers

©FAQ 2003