Maimonides: Leer en Leven

Waaktoestand

Mosje’ profetieën verschilden echter aanzienlijk van die van de overige profeten. Allereerst ontving Mosje zijn profetieën in wakende toestand. De andere profeten zagen hun visioenen door bemiddeling van een Engel terwijl Mosje in direct contact stond met het Opperwezen, zoals er geschreven staat: “Het woord van G’d tot Mosje was van aangezicht tot aangezicht”. Dit betekent, dat Mosje de G’ddelijke opdrachten niet in parabels en vergelijkingen zag maar `in duidelijke bewoordingen’. Mosje’s gedachten bleven helder tijdens een profetie en hij raakte niet in een soort shocktoestand of verdoving.

Mosje sprak met G’d als de ene mens met de andere. Mosje hoefde ook geen G’dsspraak af te wachten. Hij was constant in een toestand van profetische extase en kon zonder verdere voorbereiding als het ware een consult met het Opperwezen aanvragen. Het jodendom kent geen celibaat. Alle profeten hadden ook een normaal huwelijksleven. Na afloop van hun profetieën keerden zij terug naar hun tenten, wat een kiese Bijbelse uitdrukking is voor geslachtsverkeer. Alleen Mosje raakte dusdanig in de ban van het Hogere, dat er voor hem geen weg terug meer was. De Tora geeft aan, dat hij zich uiteindelijk afscheidde van zijn vrouw en geen omgang meer met haar had.

In het zevende geloofsartikel komt het geloof in de waarheid van de profetie van Mosje aan de orde. Het is echter te simpel om hier alleen maar te spreken van een eenvoudig geloof. Geloven heeft altijd een bijsmaak van onzekerheid. Het geloof in de waarheid van de Tora is voor het joodse volk altijd iets van absolute overtuiging geweest. Maimonides bespreekt dit in het achtste hoofdstuk van zijn compendium: “Het volk geloofde niet in Mosje vanwege de wonderen, die hij voor hen verrichtte. Door wonderen ontstaat geen waar geloof omdat het mogelijk is bovennatuurlijke gebeurtenissen op te roepen met zwarte magie…maar bij de Openbaring op de berg Sinai, toen onze eigen ogen – en niet die van een vreemde – zagen; toen onze eigen oren – en niet die van een ander – hoorden, het vuur, de donder en de bliksem en toen Mosje de wolk binnentrad en de Stem tot hem sprak en we hoorden `Van aangezicht tot aangezicht heeft G’d tot je gesproken’ waren zij tot wie Mosje gezonden was, getuigen van zijn profetie…”.

Maimonides gaat verder met de stelling, dat indien een andere profeet zou proberen de woorden van Mosje te weerleggen, wij niet naar hem mogen luisteren, hoe sterk zijn bewijzen en hoe overtuigend zijn argumenten ook zouden zijn. Het zou net zijn alsof die andere profeet ons zou proberen te overtuigen van het tegengestelde van iets, dat wij zelf gehoord en gezien hebben. Zelf zien en zelf horen is dusdanig overtuigend, dat geen bewijs op aarde hieraan kan afdoen.